Shakespeare
(24)
Uw geest wordt op den oceaan geslingerd,
Waar uw gallioenen, fier het zeil in top,
Als eedlen en grootburgers van de zee,
Door statigheid hun hoogen rang verkonden
En neerzien op de kleine handelslui,
Die needrig buigend hen begroeten, als
Zij langs hem vliegen met geweven vleuglen.
(25)
Begraaft hen naar hun rang en hun geboorte,
Verkondt genade aan elk voortvluchtig krijger,
Die onderdanig tot ons wederkeert.
Dan willen wij de roode en witte roos,
Gelijk ik zwoer, bij 't sacrament, vereenen; -
De Hemel lach' het toe, dit schoon verbond,
Die lang met donkren blik den krijg aanschouwde: -
Wie pleegt verraad, en zegt hierop geen amen?
Lang sneed dolzinnig England zich in 't vleesch;
Blind stortte lang de broeder 's broeders bloed;
Woest werd de vader moordnaar van den zoon,
De zoon, uit noodweer, slachter van zijn vader;
't Werd al verdeeld door Lancaster en York,
Door gruwzame verdeeldheid zelf verdeeld. -
O, mogen Richmond en Elisabeth,
Van beide huizen de rechtmatige erven,
Zich nu vereenen door God's wijs bestel!
En moog' hun kroost, - zoo gij, o God, dit wilt, -
De toekomst met een zoeten vrede zeegnen,
Met dagen van geluk en rijken bloei!
Verstomp, genadig God, het zwaard der boozen,
Wier wensch is, zulke dagen te doen keeren,
Waarin arm England weent met stroomen bloeds!
Hij sterve en hebb' geen deel aan Englands zegen,
| |
Die aan den vrede zwart verraad wil plegen!
De twist is dood, en vree voegt allen samen;
Lang leev' die hier, en gij, o God, zeg Amen!
(26)
Zij zal geliefd zijn en gevreesd, gansch Engeland
Haar zeegnen; al wat vijand is zal siddren,
Als koren bij een storm, en angstig 't hoofd
Ter aarde neigen. 't Goede groeit met haar;
In haar tijd eet elk man in veiligheid,
Beschaduwd door zijn wijnstok, wat hij plantte,
En zingt zijn buren vredes blijde liedren.
Erkend wordt God in waarheid. Zij leert allen
Die om haar zijn, het ware pad der eer;
Zij zoeken hierin, niet in bloed, hun grootheid.
(27)
Nu werd de winter onzer wreevle stemming
Tot blijden zomer door de zon van York;
De zware wolken die ons huis bedreigden,
Verzwolg de diepe schoot des oceaans.
Nu drukken zegekransen ons de slapen;
Ons butsig wapentuig siert thans den wand.
Vertaling Dr. L.A.J. Burgersdijk.
|
|