Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie

(1948)–Herman Gorter– rechtenstatus

Bijlage IV

4e jrg, deel I, bl. 345-383 (Februari 1889) Mei.Ga naar voetnoot*) door Herman Gorter.

4e jrg, deel II, bl. 424-425 (Augustus 1889)

bl. 424	Een Meisje.
	'S morgens op het witte laken
bl. 425	Een Meisje.
	Toen de tijden bladstil waren, lang geleên

5e jrg, deel I, bl. 124-126 (October 1889) Gedichten. Door {⋆ ⋆ ⋆}

bl. 124	Een oogenblik.
	'k Heb mijn oor tegen zooveel stemklokken geleend
bl. 125	Voor een huis.
	De zon. - De wereld is goud en geel
bl. 126	Verleden.
	Ik zat toen heel stil te werken

5e jrg, deel I, bl. 389-393 (Februari 1890) Gedichten, door {⋆ ⋆ ⋆}

bl. 389	I. De boomen waren stil
bl. 390	II. De heide is maar stil
bl. 391	III. Het is weebleekerig grijs
bl. 392-393	Een koning.
	Ik liep 's avonds door mijne stad

5e jrg, deel II, bl. 271-278 (Juni 1890) Verzen,Ga naar voetnoot*) door Herman Gorter.

bl. 271-272	I. De lente - ik sta midden in haar -
bl. 273	II. De lamp schijnt, de kamer is open -
bl. 274	III. Zachtlichte lentenen
bl. 275-276	IV. Blinkend licht splinterde fijn
bl. 277-278	V. De lente komt van ver, ik hoor hem komen

5e jrg, deel II, bl. 388-390 (Augustus 1890) Verzen, door Herman Gorter.

bl. 388	I. Leven, zoele omsomberde even inschitterde
bl. 389	II. De zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide
bl. 390	III. De golven en hun òver voorovervallen

6e jrg, deel I, bl. 98-113 (October 1890) De Dagen, door Herman Gorter.

bl. 98-101	De zee zoo volkoel in dezen regen, zoo in dit grauwe in dit kouwe wind
bl. 102	Moêduinen groenflakkerend, witlicht, zwaarzandduinen
bl. 103	De kamer en de tafel zoo guldig wit wit -
bl. 104-106	En maar uit in de plassende lucht -
bl. 107	De kamer warm ritselig
bl. 108-109	En de bestraalde ochtendzee -
bl. 110-111	En de koele luchten, de eenzame windluchten in
bl. 112-113	De ruiten beduisterd in de flauwgroene weilanden

6e jrg, deel I, bl. 466-470 (Februari 1891) Verzen, door Herman Gorter.

bl. 466	Luchten, blauwhooge wimpere
bl. 467	Stadavond.
	Gingen de straten heen in eindeloosheid
bl. 468	In de tintelige lente
bl. 469	De grijze luchten hongeren
bl. 470	De zonnezweemen

6e jrg, deel II, bl. 422-457 (Augustus 1891) Verzen, door Herman Gorter.

bl. 422	Het is om 't al stil verachtend van me te gooien
bl. 422	Als een kind dat de weeke zonde
bl. 423	Schrikkend is de nacht met een stillen schrik
bl. 423	Als een bosch waar de groote stammen
bl. 424	O wat een groote kracht heb ik gekregen
bl. 424	Een vrouw als de wereld, als een wezenlooze
bl. 425	Ik kan niet begrijpen dat er niet veel meer zijn die zoo spreken
bl. 425	De verre toren staat vast -
bl. 426	Is dit het roepen van den morgen? Winden
bl. 427	Het witte westen en de overval
bl. 428	Het riviergras waar zich het vee in baadt
bl. 429	Weerend zijn de witte onstuimigheden
bl. 430	Op komt de zee met wijdend openkomen
bl. 431	De groote wateren zijn ruste-gevend
bl. 432	Mij is het wachten, zal niet uit de volle
bl. 433	Hoe onzeker is toch het leefgevoel
bl. 434	De zomer is de tijd van alle rozen
bl. 435	De hemel is zoo vast, de volle blauwe
bl. 436	Zit ik niet in diamantene stilte
bl. 437	Vlakten van landen en bergen van steden
bl. 438	De schoone boom die zijn geblaart uithangt
bl. 439	Dikwijls loopt 'n meid zonnige dag te denken
bl. 440	Zooals de maaiers 's avonds huiswaarts gaan
bl. 441	En in het scheemerige zomerlicht
bl. 442	De heidevelden waar hellingen wonen
bl. 443	Dag is muziek van wisselende dingen
bl. 444	Ik vlood vandaan de wereld achter deuren
bl. 445	Ik ruik iets jongs en iets schoons in de bosschen
bl. 446	De grondelooze tonen hoor ik in
bl. 447	De omvattende liefde heeft mij nog
bl. 448	Regelmatig gingen regelen wateren
bl. 449	Zij stond en had haar blank gezicht wijd open

bl. 450	Nu rieken eerst de dingen scherp en stekend
bl. 451	Zooals de zee met eindelooze deining
bl. 452	Ik kom om 't groene hout. Daar is de vrede
bl. 453	Mijn omvattende liefde heeft genoeg
bl. 454	Om nu te slapen met mijn handen over
bl. 455	De aarde en de groote halmenris
bl. 456	Koude rilling doorgaat me van de zee
bl. 457	Aan zee.
	In 't land der droomen in het droomenland

8e jrg, deel II, bl. 241-244 (Juni 1893) Verzen door Herman Gorter.

bl. 241	I. In het grof duister zit mij eene vrouw
bl. 242	II. Ik was nog jong toen ik op eenen dag
bl. 243	III. De morgen-frischte komt van uit de zee
bl. 244	IV. God kleedt de lente aan in witte kleeren

8e jrg, deel II, bl. 304-321 (Augustus 1893) Balder, (Fragmenten) door Herman Gorter.

bl. 304-306	Avond.
	Maar toen verschenen, d' een boven den and'
bl. 307-308	Middag.
	Zooals wanneer, midden in regenbuiën
bl. 309-310	Avond.
	Maar toen was Balder als die Jupiter
bl. 311-314	Middag.
	Het land was wit om 't woud, van madelieven
bl. 315-316	Middag.
	Zooals wanneer het heilig morgenlicht
bl. 317-318	Middag.
	Zooals de dichter die het goede doet
bl. 319-321	Avond.
	En gaande ging hij, zooals hij die gaat

voetnoot*): Eerste der drie Deelen van het aldus betitelde Gedicht, dat eerlang bij den uitgever dezes het licht zal zien.

voetnoot*): Evenals vroegere in den N.G. geplaatste gedichten (zie N.G. Aug. 1889 pag. 424, 425; 1 Oct. 1889, pag. 124-126; Febr. 1890, pag. 389-393), behooren deze verzen in een nieuwen bundel die binnenkort bij W. Versluys zal verschijnen.