Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 483*] [p. 483*] IX Toen ik een knaap was, lag ik vaak alleen, in 'n bosch vol bloemen, waar het water vliet in mos op witte steenen en het riet over mij boog zacht zingend om mij heen. Dan zonk de zon en liet de aard alleen, en hoorde ik eenzaam naar dat teere lied en bloemgewiegel als de zon niet ziet, en 'k kuste bloemen met veel heet geween. Zoo wensch ik nu te minnen in den nacht U, als een' vrouw, wier zachte leden zonken diep aan mijn borst met half geloken lonken waaruit èn smart èn blijdschap liefde lacht. En heel den nacht houd ik U droomensdronken omkluisterd met der armen forsche wacht. Vorige Volgende