Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 482*] [p. 482*] VIII Twee kind'ren die in 't bosch te spelen gaan maar 't spel vergeten en met zacht gepraat, als beekgeschal dat door woudstraten gaat, voortloopend de armen om elkander slaan. En, als hun kleine voetjes komen aan een plaats waar 't zonlicht tusschen bladen staat, en mollig 't mos is in het woudgewaad, zij droomend kijken naar der bladen gaan. Zoo willen wij nu samen altijd gaan, als broer en zusje en elkaar omvangen, en droomend zien der wereld bonte blaan. Want heel dit leven is een wondre, bange maar schoone droom; mijn kind, ik doe verlangen droomwouden met U droomend door te gaan. Vorige Volgende