Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 477*] [p. 477*] III Zomer! zoo klaterde naar 't blauw het woud, en rijzig schreed er zonlicht door de hallen, waar stralen ruischend door de blaren vallen, en tusschen takken druipt het brokklend goud. De bladerbeeldjes op het geelgroen hout dansten de stammen af in duizendtallen en kusten doode zusjes lang gevallen, maar deinsden ijlings bij het raken koud. Maar waarom vloden zoo veel zonnevonken, als naar het licht de vlinders door het bosch, wat lachen heeft er door het woud geklonken? Zíj lag er, in een schelp van 't woud gezonken; haàr zocht het licht in 't om haar rijzend mos, van hàre lippen kuste het lachen los. Vorige Volgende