Één mei
Schitterend als zonnestralen kwamen mannen. Op het veerkrachtig gras kwamen zij samen. Zij gaven elkaar de hand. Uit hunne monden begon het woordengespreek. Helder als de lucht klonk het over de organisatie. De arbeiders moesten te samen zijn 's middags te drie uren. Dan zouden zij spreken over de regeling. In hunne stemmen was de klare klank van hoop. In hunne stemmen was de klare klank van het bewustzijn der toekomst. In hunne stemmen ging als een dag open de zekerheid van de toekomst, zeker en klaar als de wereld zelf met zijn horizon voor hunne oogen. Zeker als het gras en het water en de boomen. Zeker als de blauwe hemel en de witte wolken.
Een zei er: ik zal spreken over den 8-uren dag. Dit was een jong man, blond met een gouden gezicht, met rood bloed en geel gouden haar. En in zijn stem klonk de zekerheid van de gouden eeuw der toekomst. In zijn stem was zoetheid en zekere bevrediging. Die lag ook op zijn lijf, op zijn heupen, op zijn borst en buik. Zijn voeten waren vast en zijn lippen vol en zoet. Ik zal spreken over het algemeen stemrecht, het middel tot de verovering der politieke macht, den grooten strijdhamer tegen het kapitalisme. Die dit zeide had een grooten, zwarten baard en zware schitterende oogen. Over zijn hoofd golfde de blauwe hemel omhoog schitterend van lentebeloften. Takken van witte bloesem en gouden regen hing uit de blauwe lucht achter zijn hoofd.
Ik zal spreken tot de vrouwen, zei een man met dunne lippen en bleek. Zijn neus was groot en mager en de oogkassen waren hoekig en scherp en scherpziende dreef zijn oog daarin, fijn en stekelig de oogharen, de oogen grijs. Hij had zulk een fijnen scherpen spot om zijn mond en zijn bovenlip en kin waren groot met gespannen vel.
Zoo stonden die drie daar op het gras, op de vlakte, als drie standbeelden schoon en ridderlijk, maar vol beweging en lenig.
Rondom hen suisde de wind. Zij waren klaar en vast en helder. Om hun grijze kleeren suisde de wind en dreunde het goud der