Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 377] [p. 377] ['t Was stil over de wereld, 't licht alleen] 't Was stil over de wereld, 't licht alleen vertoonde zich en maakte geen gerucht; de boomen dronken in de morgenlucht, en keken in de spieglende rivier, die met den hemel als een hemel was. Droomrig gesloten lag onder de boomen, zooals een duif ligt aan een waterspiegel, een huis, nog donker, de zon was nog niet op. En zacht, zooals een hand zich zacht beweegt, ging daar een venster open, en er trad een jong man in de oopning van het raam. Hij staarde in den grijzen ochtendschijn, en op het grauwe water dat verschoof, en in het licht dat om de boomen was aan de overkant. Hoe vol nog was zijn hoofd van warmte en van zwoele droomen. De frischheid overstroomde hem zijn lichaam. En hij dacht aan de eenheid aller menschen. En zacht doorstroomde hem dàt, dàt, het hoofd, en zijn lijf werd vol van warm stroomend bloed, met één hand vatte hij de lijst van 't raam. En die taak, dat alles wat was te doen, maakte den hemel en de morgen licht. Dat was het rozerood dat nu begon, dat was die vreemde gloed, waarin het grauw begon te leven, o dat was het nieuwe dat in hem leefde. Dat buiten hem leefde. En hij kwam over den zand'gen wateroever daar waar het zand was. En daar stond hij lang, zooals een schaap staat aan den wateroever en ziet over het water, als een vogel hoog op zijn pooten, hij baadde zich in lucht. En omdat kracht het eerst noodige is als men wat doen wil, trok hij zich naakt uit, [pagina 378] [p. 378] het hemd over het hoofd, en ging te water. En daar in die stille grauwe rivier, in dat klaar water dat door oude rijken nog stroomt, daar zwom hij en deed krachten op. Hij keek helder in 't water vlak voor hem, en stil keek hij vaak naar den hemel op, vertrouwende dat uit de groote wording in hem zou komen lichaams- en geestkracht. Vorige Volgende