Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 376*] [p. 376*] [O om nu een van 't werkend volk te zijn!] O om nu een van 't werkend volk te zijn! en door zich heen de kracht te voelen dringen, die 't werkend volk nu brengt naar de oppervlak van 't leven. - Zie ze daar nu bij elkaar, overal in de wereld dichte groepen; ze rijzen op, zooals men op een dag in de lente, de waterbloemen ziet rijzen door 't water. Zoo gaan ze omhoog. Er begint hoop in hun harten te leven, zooals in 't diepste nat het lichte groen. Zacht gaat er open een gevoel van liefde, als ze niet kenden. En hun groote honger en dorst voelt iets als van verzadiging. Dat prikkelt hen, dat doet de monden gapen en de oogen zwellen. - En er is een begeerte naar weten in hen, naar dat vol geluk dat de bewustheid geeft, en dat de kracht geeft van het zoeken. O! met volle hersens te kunnen zoeken de verborgen waarheid! En er is een zeer stil verlangen in hen om iets te zien van 't scheemren van de schoonheid, waar nu dat roode kleedgordijn voor hangt, iets te voelen van 't wezen der muziek, en in 't wezen der kleur een blik te slaan, te weten wat het is: de stille lijn. Te voelen den band tusschen ons en 't al, zooals ze in ons hart bevend weertrilt, en als ze alleenig openbaart de kunst. Al die verlangens leven in het Volk zeer stil, zeer onbewust nog, als een mist op een November- of winterschen dag. Vorige Volgende