Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] III [pagina 375*] [p. 375*] [Dikwijls als ik de arbeiders zie gaan] Dikwijls als ik de arbeiders zie gaan 's morgens op de kaai, naar hun werk, in 't licht, of 's avonds als 'k hun drommen ter vergadring zie komen, door de deur, zooals een wolk, hun voeten stampen op het holle hout. Dan zie 'k een licht om hun gestalten zaamlen, dan gaan hun scharen een wolk van licht in, dan schijnen ze, in licht stralende troepen, een wolkenlandschap of berg in te gaan. Het worden andre menschen, een hel licht valt langs hun neuzen en fijne kinbakken. Een keert zich om en lacht tegen de anderen - is het vreugd dat hij hooger komt? - Zij stijgen moeizaam maar toch licht - wonder - naar omhoog. Zij stijgen aldoor hooger, tot ik weet dat ze een hoek omslaan, en aldoor stijgen - dan heb ik ze uit het gezicht verloren. Dan keer ik tot mijn raam met mijn gedachten, en zie ze aan het werk gaan op de schepen, of van het podium nadren als een wolk. Vorige Volgende