Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 369*] [p. 369*] [Vrijheid, waartoe de arbeid zich verheft] Vrijheid, waartoe de arbeid zich verheft, als met één slag. Gij zijt de gouden velden, boven de wolken het puur gouden licht. - Gij zijt de bundel stralen die neervallen in een bosch, licht en vrij - gij zijt de borst van den geliefde waar de minnende aan ligt, stil en in eeuwigen vrede. O toen ik bij u kwam als met één slag - het was alsof ik op mijn voeten neer- geworpen als een gymnast opwaarts schoot door veerkracht van mijn voeten - en ik kwam daar bij u in uw gelukzaal'ge velden. Toen zag ik ze, de drommen vrijheidsmenschen, en ik ademde op de lucht, uw vrijheid. Als de dubbelvleuglige bladeren, de lichte groene wiekjes waren ze, zoo heerlijk - als de drommen stonden ze voor den optocht, zoo blank en heerlijk, kleuring hadden ze van licht, en ze waren naakt zooals het zand der zee - en over hen woei de adem der vrijheid als aan zee. O heerlijk doopte ik mij daar eerst diep in, zooals een man die op verheven rots staat bij de zee, en hem komt sterkende adem van 't groote: alles wordt hem helder. Maar door overmaat van haar helderheid wordt hij eindelijk flauw, en zijgt en zijgt, en houdt zich staande met de hand aan de rots. Zoo werd ik van de vrijheid die daar was. Gij waart te helder-sterk, te materieel, mijn lichaam en mijn hoofd verdroeg u niet. - [pagina 370*] [p. 370*] Maar toen kwam daar zwevende door de lucht, zoo vol van kleur en van licht en van wolk, de Geest der Poëzie, en hulde me in zijn zachte lichten zoo diep-wellend wolkend. O Vrijheid, ik zag u met uwen broeder, Poëzie, toen, en toen werd mij eerst klaar de adem en de opslag van uw zee. Van al die tintelfonklende oogen kwam één roep, van al die hoofden kwam één golf: ‘Vrijheid van arbeid, allen samen nu’ - en ik begreep het en ik dronk het diep. Vorige Volgende