Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 278*] [p. 278*] [Van uit den boezem van de wilde wolken] Van uit den boezem van de wilde wolken stort nu de regen, en de zuidewind gaat huilend door de vogellooze lucht. En voor den winter siddren reeds de volken van Noord-Europa, schoon hij pas begint, dien de arme en de schaamle boer ducht. Maar in mijn hart ontstaat 't begrip van God, en ik vrees niet, maar breng in aandacht tot en in stilte tot hem mijn wintersch lot, waar ik hem zie in regenheldre lucht, Zooals de zomer uit de zachte nerven van bloem en blad wegsterft, en in den ether verdwijnt, zoo is uit mij de oude liefde verdwenen en voel ik haar nog wegsterven. Maar ied're vezel, ontwakende, heet er binnen mij welkom een nieuwen Geliefde; het is alsof door mijn leden opgroeit een nieuw wezen, en dat mijn ooglicht bloeit, en het in mij bukt en mijn voet nieuw schoeit. Wat in mij leeft, het is een nieuwe liefde. Vorige Volgende