Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 244*] [p. 244*] [‘Opdat ik nu ten duid'lijkste aanwijs] ‘Opdat ik nu ten duid'lijkste aanwijs het onderscheid tusschen het valsch en waar, noem ik alle lichaamsaandoening, waar het beeld van eenig enkel ding door rijz', Verbeelding, en ik zeg dat op geen wijs verbeelding dwalen kan, immers het waar' onmooglijk, dat iets wat niet was, in 't klaar wezen van God zou zijn en zijn Gepeis. Maar dwaling is, dat Verbeelding niet weet dat 't voorwerp haar niet tegenwoordig is. Want dacht zij dit, zij zou het aan haar kracht toeschrijven dat zij zooveel niet vergeet. Terwijl ze, als ze zich houdt voor het Wis, weenende treurt bij haar eigen onmacht.’ Vorige Volgende