Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 193*] [p. 193*] [De schoone boom die zijn geblaart uithangt] De schoone boom die zijn geblaart uithangt, met grepen schaduw, naar het lage land, en trossen overhangt naar eene kant, de opbewogene als wind ze vangt. Terwijl van hier vanwaar de boom opwangt, de zon schijnt, zonbeschenen trilt hij, dan 't loof weer bladstil houdt tot een stillen kant, tevreden raadsel naar niets meer verlangt. De winden blazen door uw zilvren stilte, ik lig tegen uw grond aan, mijne aarde, tegen uw vasten schouder met mijn schouder. Pleizierloof maken winden tot gerilte, daarachter is een vlakte blankgeaarde lucht, ik zie, zon is van dat al de houder. Vorige Volgende