Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] [Samen te loopen tusschen breede zeeën] Samen te loopen tusschen breede zeeën en landeilanden als wij samen deeën, samen te eten van de grijze lucht - en aldoor door dat éénzelfde en geducht uitgaan te voelen tot elkander heen en niets te zeggen, arme menschentweeën, wel naast elkander maar toch gansch alleen, uw handen naast mij op en neer zien gaan en uwe oogen in het opwaarts gaan over mij voelen - hoor de breede zee wellend en komend met een zelfde tree. Wacht maar naar de winternachten al wat in mijn gedachten weenende zit mijn kind, o mijn bleek meisje ge vindt het in de stille mistezeeën, treed dan binnen die winterweeën, zwem er als zilvervisch, waad er wijdarmig, er is zilveren licht wel hier en ginder, daar komt een adem, een wind er blaast er een open meer, daar vlamt het gouden begeer van vlammen omhoog, daar is een boog vast in den nevelmuur, en in het winternachtuur groeit langs de nisse loovervlam. Zit daar dan neer en sla uw klam tranengewaad dicht om uw leden uw bloemronde, natwitte leden. [pagina 94] [p. 94] Wiegelend komen in een rij schouderezinkend, stemmezinkend, schouderenjzend, stemmerijzend teere lichtwezens naderbij. Ze lachen met handen op en neer, trillende voeten slaan het teer luchtgenevel om ze heen, vonken zilver spat om het been, oogen blinken in het verlichten in doorzichtige aangezichten. Ze dragen bekers en schalen vol met een drank van verhalen bobblend van stemmelucht, het water kookt en zucht, ge drinkt het, dat is een troost, en mijn gedachtenkroost danst als het u ziet lachen - kan het niet stil verdragen, springt bij u op uw knie, hun moedertje weet wel wie 't lachen gezonden heeft, hun mond aan haar ooren beeft. Dit is een dronk die doet ook klinken, binnen het hoofd van haar die drinken doet de teere windeschaal, wiegelend windeverhaal wuift de blikken heen en weer, langzamer, langzamer, teer vallen de oogen dicht, daar ligt het wicht. [pagina 95*] [p. 95*] Een bleeke vrouw in een mistnacht, een van de kinderen wischt zacht tranen nog weg, ze gaan alle weg. Vorige Volgende