De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] Op de dood Van J. Oudaan Franszoon. SO is Oudaan op 't lest ontstrikt van 's Lighaams band. Die, door beroernis aan de meeste helft der Leden, In 't derde Jaar geboeyt op 't pynlijk Ledekant, Nog even fris behield de werksaamheid der reden. Soo heeft die groote Geest syn levens-loop volbrogt, Die in dat Renperk door den trek na 't eeuwig leven Bewogen, ernstelijk het goede heeft gesogt, En yvrig aangeleyd de ponden hem gegeven: 'T zy hy Latyners stak in 't Nederduytse kleed, Ten dienst des Landgenoots, onkundig van de Talen; Maar meer; wanneer hy sig in Digt-maat hooren deed Met yeder saak door keur van woorden af te malen. Meest; als in Bybelstof die Adervloeyend wier, Dan song hy als een Swaan, met uytgelese klanken; Dan goot syn Geest sig uyt zielroerend op 't papier: En maanden yeder God en synen Soon te danken. Ik, nevens and'ren door soo menig vrindschaps pand Aan hem verpligt, kan sulks getuygen door bevinding: En vind my, (schoon in al 's niet t'samen in verstand,) Niet onverschillig op de weet van syn ontbinding. Die treft; dog soo, gelyk den uytgank van een Vriend Een Christen raken moet, die blyft aan 't stof niet kleven Gekeert to stof: hy siet dat werktuyg uytgedient, En weg gehaalt door hem, die 't had te leen gegeven. Soo sie ik myn Oudaan ontstrikt van 's lighaams band, Myn Hert en Pen wil syn geheugenis bewaren; 'k Sie in den Geest syn Geest gelaten in Gods hand: Die zal in 't Eeuwig Ligt al 't duystere op doen klaren. Vorige Volgende