De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 290] [p. 290] Ter gedagtenis van juffrouw Agatha Adriana Baak. Aan den Heer Johan Batenborg: HOe gelukig in het kiesen, 't Stuyt geen Weedom in 't verliesen Van een Kostelyken Steen: Dees Agaat soo ryk in 't brallen Uyt uw Trouw-ring korts gevallen. Laat u t'hans de smert alleen. Dog waar toe bedekt te spreken? Daar gy t'effens zyt versteken Van soo minsaame Egt-genoot: In het beste van haar dagen, Als een Roosjen, af-geslagen, (In haar bloeyen) door de doot. Die met soo gewenste Deugden Was een Kroon uws Hoofts, en Vreugde; Heldre Baak! die in den Nagt Deser ydelheid dêe ligten Ongesmukte Christen pligten: Niet gepast met dwase pragt. 'K wil u maatig helpen treuren; Daar Gods wil is goed te keuren, Die haar vroeg ontbond van Zorg: Want den strik der Aardse Trouwe, Kon haar niet beneden houwe, Om een hooger Baat en Borg. Smert u dieplijk haar te missen; Laat haar Zaal'ge Heugenisse [pagina 291] [p. 291] In uw Ziel geteekent staan: Nu het Lighaam zinkt in d'Aarde, Blyft de Geest by God in waarde: 'T geen u ook voer opwaarts aan. Vorige Volgende