Lyk-gedagtenis Van Maria Bronkhorst Huysvrouw van Do. H.W. Gordon, met het Schip Wadding-Veen in de Baay van Kaap de Bona Esperance verongelukt met haar twee Soontjes den 24. Mey 1697.
MARIA BRONKHORST! soo getrouwe druk-genood,
Als Bed-Vrindin van myn door ramp-gesolden Broeder
Raakt eenig Mensch 't gesigt of tyding van uw Dood;
Ik voelse naast uw Man, uw Vader en uw Moeder:
Als ik den Uyt-gank weeg, waarme g'uw suck'len sloot.
Beschaamde Hoop! aan 't Hooft van Goede Hoop gevat,
Regt draats den tegen trek, van uw gerekt verlangen
Om 't Vaderland te sien: wanneer 't Sout bruysend Nat
Na 't Waddings-Veensch Gevaart; de Kiel-borst had ontfangen,
Kort weg-nam alles wat haar buyk omvangen hadt.
Helaas! al krimpt myn Vlees verstaande t'yslijk lot
Op u en nevens u op honderden gevallen;
Rust, seg ik daar met Lof in 't Duyn-Sand: en by Godt
Soo veel den Geest betreft: daar (stel ik) geen van allen
Tilt aan 't verleden Leed, om 't Eeuwig heyls-genot.
| |
Vergeef het my dat ik uw teerheid op kom wekken,
En traanen uyt uw Oog door myn Gesang sal recken.
Ik selfs in dit geval stuyt die beweging niet;
Die niet gevoelloos ben van 't geen het Vlees geschiedt.
Dees slag, gebeurde dry paar maanden eer wy 't wisten.
Nu quetsse ook my als mens door 't weten; maar als Christen
Soo styg ik door 't Geloof, verr' boven al die smert.
En voel de Werk-kragt Gods, op myn verandert hert.
Hy schonk aan ons syn Soon, en met hem 't Eeuwig leven;
Dies zal hy 't geen ons dient, niet laten ons te geven:
En rukt hy 't liefste weg, in nare omstandighêen,
Dat is dan goed voor ons, al segt het Vlees steeds neen:
Als 't enkel stoflijk, om soo harden Taal te vatten.
De Geest kan 's Vaders doen, na 's Vaders liefde schatten.
En berst door al den drang die 't Vlees soo druckend praamt;
Door lydsaamheid, en hoop op God, die nooyt beschaamt.
Sie daar! dus had ik schier uw Dogter al vergeten,
Die 't Aardse Jammer-kleed, dus vroeg heeft af-gesleten,
Of 't is haar af-gerukt; als God haar leeme Vorm
Verbrak, en wierp haar in de Haven door den Storm,
Die 't Kiel-hout op de Klip aan splinters deede stooten:
Wel dronkse een soute dood, met al haar sterf-genooten;
Maar dees verbreeking scheyd een Ziel van Christus niet,
Die, dwars door 't sterven heen, op hem haar leven siet.
Dit wil ik lievende en geloovende vertrouwen,
Met haaren Man ook dus uw Dogter te beschouwen:
'T is even-veel wat grond of aarde haar Lyk bedekt
Daar 't Vlees in hoope rust, tot Gods Basuyn het wekt.
's Is met haar vieren t'huys, daar wy nog dobbrend swerven
Door 's Weerelds woeste Zee in een geduurig Sterven:
Want buyten 't Eeuwige is dog niet een enkel punt,
Dat voor een oogenblik ons ware rust vergunt.
Wel aan laat ons Geloof dan volgen die ons voorgaan:
Laat ons al 't leed, door liefd', en hoope rustig doorstaan.
Dus al wat smerten nypt, en alle tederheyd,
Zy als ons dank-geschenk op Gods Altaar geleyd.
| |