De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op den Zaaligen Uyt-gang van Sophia van Zittert.... STaar-oogend op de Leeme kas, Die 't Stoflijk deel van Fytie was, Gekist, en ree in 't Graf te dalen: Soo denk ik: immers 't geen men siet Daar leggen, dat en is sy niet, Die God tot sig heeft willen halen: Wat is zy dan? dat is haar Geest, In 't Lighaam voor een poos geweest: Maar wat is dat? wie kan dat seggen? Nadien 't in God verborgen is Met Christus: dees geheymenis Staat eerst na desen uyt te leggen. Ik ben; 't sta vast: maar wat ik ben Is onbevatbaar: 't gene ik ken [pagina 264] [p. 264] Daar van is eenlijk door 't Gelooven Dat ik een Lit ben van Gods Soon! Als ik my dit maar regt vertoon Soo styg ik smert, en smet te booven. Dog om te keeren tot dit lyk; Die Ziel, die ons soo meenig blyk Op 't Siek-en Sterf-bed heeft gegeven, Soo van haar Liefden, als Geloof; Geniet nu meer dan d'eerste schoof By Christus, van het Eeuwig Leven. En 't Lighaam dat daar onder leid In hoop der onverderflijkheid, Wagt haar Verlosser eens t'aanschouwen: Terwyl by ons in zegen is Haar Uytgang, en Gedagtenis Aan Elk ten voorbeeld voor te houwen. Sophia! schoon gy aan ons oog Onttrocken zyt, gy trekt om hoog Tot u, en met u ons gedagten: Gy rust, ontdaan van sonde, en last: Gy smaakt de volheid, die wy vast Door 't proeven hopende verwagten. Vorige Volgende