De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
Aan I.V.WY stellen dat het Woord Vlees geworden most, en sterven
In 't aangenomen Vlees, om onse Zaligheid
Door ons verligting en versoening te verwerven:
Bestaande in 't kennen van syn Zyn Soon, en Godlykheid.
Te deesen eynde heeft Johannes ons beschreven,
De Leer en 't Lyden, van het Vlees geworden Woordt.
En teekenen, geschied om klem en kragt te geven
Aan 's Leven boodschap, Ga naar voetnoot*'t eerst uyt Jesus mond gehoort:
Ga naar voetnoot†Hy schreefse, segt hy, op dat wy gelooven souden,
Dat Jesus, diese deed de Christus is, Gods soon:
En dat geloovende, ons gewis besitters houden
Van 't leven in syn Naam, (Syn Godlijk arbeyds-loon.)
Soo leerd dien Schryver ons; dat dit Geloof en 't Leven
Onscheydbaar zyn verknogt; en dat hy daar volstrekt
De kennis toe vereyst van 't geen hy heeft geschreven,
Wyl sonder die Gods Soon en wysheid blyft bedekt:
En dus de kennis van dat Algenoesaam Wesen
'T welk aan den Sondaar geeft het leven door syn ligt:
Verborgen, die dog nooyt door peynsen, schryven, leesen
Van 't geen men elders haalt wort in de ziel gestigt.
Laat sig de nieuwe snuf der wysheid vry blanketten
Met smeersels die sy uyt de schrift behendig stal,
Dog dat niet weten wil; en poogen voor te setten
Haar trots, dog nietig kraam; 't werk slipt in dit geval.
'T vernuft 't welk God en sig vermeet te kunnen kennen
Na waarheid en tot deugt, door Redekaveling,
Die Christus buyten sluyt; is maar om af te mennen
De sterkste geesten selfs, dog tot verydeling.
k'Heb volgsaamheid nog tyd, tot proeven, of te wegen
Al 't seggen en geswets dat sulken toeleg heeft;
Maar 'k leg'er het gesag van Gods Apostel tegen,
In 't woord welks klank en sin, myn hert verseekring geeft.
| |
[pagina 245]
| |
Derhalven soo men my eens vraagt met stoute kaken,
Seg; waarom kan ik niet, al hadde God geen Soon
‘God kennende, en my selfs, ter Zaaligheid geraken?’
Ik heb geen antwoord op soo onbeschoften toon,
Als van versmading; want ik heb hier niet te schiften
Met een Americaan, die van geen Bybel weet;
Maar met een dart'len geest, die 't geen hem uyt de schriften
Bekent was, vlak ontkent en lasterlijk versmeet.
'T zy myn eenvoudigheid of botheid te vergeven;
Spitsvondighêen, waar door men aan het grondwerk wroet:
Heel verre van daar in als sommige te leven
'T zyn stoorders van myn rust en last voor myn gemoet.
'K weet dat men somtyds, dus dit doen poogt op te doeken,
‘Dat ook de schrandere gewonnen moeten zyn;’
Maar toegestaan, dat dees' als Grieken wysheid soeken,
Ik stel hen Christus voor, hoe dwaas hen dat ook schyn:
Voor dien Gekruysten moet der wysen wysheid buygen;
Hy is, aan die gelooft Gods wysheid en Gods kragt:
Soo dat Gepredikt wort hen niet kan overtuygen,
Door synder reed'nen wort vergeefs daar na getragt.
Waar dog gebied ons God daar herssens toe te scherpen?
Neen; hy beveelt ons wys te zyn tot matigheid:
En sulke vragen die hy dwaas keurt te verwerpen,
Waar door men niet tot troost, maar twist wort ingeleid.
'T is aan de linker-zy, en agter 't net te vissen,
Dat hier scherpsinnigheid de hand aan 't roer wil slaan;
'T welk, meen, ik doorgaans doet veel vangst van Zielen missen:
'K moet hier met geen vernuft, maar God te rade gaan.
Daarom ô schrand're Vriend! hoor myn versoek in desen
Veragt niet dit myn doen, want veyligst volgt gy 't na;
Soo dwaas te worden wort voor wys by God gepresen:
En 't is uw Naasten nutst, daar ik u Borg voor sta.
|