De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
Schets van een Predikatie gedaan over I Cor. XVI. vers 22. door H.W.G.‘WIe d'Opper-wysheid vind en opwagt vint het leven,
In sig, en voor sig als Jehovahs Gunst-genoot;
Maar diese haat en smaat, bemint en vind de doot:’
Dit heeft ons Salems Vorst, voorseggende opgegeven.
'T welk Paulus naderhand, met and're klanken segt,
Aan syn Corinthers; als dien Goddelijken Schryver
In 't slot syns Briefs niet min voorsigtig, als vol yever
Syn Groet en Heylwens, door een Vloekspreuk t'samen hegt:
Soo yemand (doet hy hun en ons vervolgens lesen)
Den Heere die ons kogt, wiens Salving op ons daalt,
Dien Jesus niet weerom met liefde regt betaalt,
Die sal vervloeking, die zal Maranatha wesen.
Die hem niet lieft, is hier geen Heyden in 't gemeen,
Die nooyt van Jesus wist, na dien hy 't nooyt gehoort heeft;
Maar elk die wel in 't oor en mond de klank voort heeft:
Dog 't hert voor Jesus min geslooten hart als steen.
Die dien uytnemensten hem mild'lijk aangeboden
Niet hoog agt, niet omhelst, niet aanhangt, en dat beeldt
In syn bedryven niet laat schynen, maar vereêlt
In quaadheid, sig verhangt aan al syn gruwel-goden;
Sulk een, en elk sulk een, is het nare voorwerp van
's Apostels vloek, (soo hy volhart) om nooyt te erven
Syn wel-zyn, maar gedoemt ten eeuwigen verderven:
Sulks hy volstrekt'lijk selfs vervloeking heeten kan.
Niet door een los geseg, maar waarheid sonder missen;
'T woord Maranatha set het zegel op dien vloek;
De Heere komt, die al de plagen in syn Boek
Vermeld, sal gieten op 't God hatende gewisse.
Schrik dan O Sondaars, die soo veel-werf 't Zaalig woord
'T welk Gods Gesalfde Soon, soo vol beminlijkheden
Uw af-geschildert, heeft, gehoort, hebt, ja beleden:
| |
[pagina 236]
| |
En egter syne min door Duyvels min gesmoort.
Laat eens des Heeren schrik u tot Geloof bewegen;
Geloof dat werksaam is, door liefde tegens hem,
Die ons heeft lief gehad; dan heeft geen vloek meer klem:
Ja 't quaad en bitt're dan wort omgewent tot Zegen.
Wort schaamrood Zielen, die ja waarlijk eens geraakt
Van Jesus schoonheid, en syn liefde boven maten,
Die eerste liefde door verflauwing hebt verlaten;
Keer om en t'huys tot hem, wiens goedheid is gesmaakt!
Laat my dees wiekjes schier aan 't uytgaan, weer ontsteeken
Aan 't selve vuur, dat eerst het leven van uw Geest,
Den grond en 't ken-merk van uw Heyl-stand is geweest:
Op dat dien gloed door d'as der lauwheid heen mag breeken:
Heeft niet de Vader hem uyt synen Hemels troon
Getuygt, en u betuygt; dees wort u voor-gedraagen
Te zyn het voorwerp van myn eeuwig wel-behaagen;
Hoort hem, gehoorsaamt hem, 't is myn Geliefde Soon;
Al wie in hem gelooft, besit in hem het leven,
Dat eeuwigdurend is, aanvanglijk in genâ:
Hy is, op dat voor God den sterveling bestâ,
Uyt 's Vaders overvloed, der liefde, aan ons gegeven.
Heeft niet Hy selfs die soo uw Borg, als Bloed-vriend is,
Syn Troon en Kroon, om u verlaten, kunnen sterven,
Door Moorders handen, om u alles te verwerven
Dat u ontbrak ten Zoen en eeuwige Erffenis?
Syn liefde t'uwaarts heeft hem heel en al verslonden.
Beschouw hem dan aldus, sink veylig in den vloed
Dier liefde, en smelt aan geest en vlammen in dien gloed
Die sig alsoo verliest, wort in dien Soon gevonden,
Gevonden vry van schuld, van straf, van allen doem
Des vloeks, die sonder hem blyft rusten op de menschen:
Al watter aan hem is, of op het hoogst te wenschen:
Hy is aan die hem lieft, troost, blydschap, rust, en roem,
Een troost, die 't hert verquikt in wederwaardigheden;
De ziele rust op hem in 't quelligste gewoel
Van wellust dronken, in de voor-proef en 't gevoel
| |
[pagina 237]
| |
Van al syn goeheid, tot een onbegrepen vrede.
Ga naar voetnoot*Dan lust ons niets om laag, nog boven, neffens hem;
Wiens goedertierentheid veel beter is, als 't leven.
Aan wien de ziel met kragt al lievende blyft kleven
Totse hem volmaakt geniet in 't vry Jerusalem.
Sie daar het voorstel, grof gemaakt met flauwe streeken.
Soo vurig door uw mond gedaan:
'T wort meer in 't hert gevoelt als door 't verstand verstaan,
'T geen Jesus 't lievend hert geeft staam'lend uyt te spreken.
Wel Zaal'ge die door bevinding kragtig kent,
Den trek van Jesus liefde koorden!
Die hem inwendig pryst, door woordeloose woorden:
En dat gezegent merk, op al haar daden prent:
Dat is haar Heyligheid, het Goddelijk Cieraard
Van 't Huys van haar Gesalfde Koning;
Dus is myn ziel voor hem een wel-geschikte wooning
Als syne lieflijkheid al 't ledige beslaat.
O spreeker! 'k heb te veel te seggen, om te seggen
Soo heeft uw tong myn hert geroert!
Gy hebt my boven my verrukt en op-gevoert:
Waarom ik hier myn pen te magtloos neer moet leggen.
|
|