De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Eerste en tweede opwecking. GOd die nu Wilde in 't Schepsel woonen Door syn Geloof, Genade en Geest; Quam sig in 't Schepsel eerst, bevleest Vernedert, kragtelijk vertoonen: Met dat hy, gansch bedekt, verscheen, Natuurelijk, in ons, in Adam; En selver uyt een Vrouw daar na quam, Dus wierd Hy wordende voorheen. Nu is hy als het Zynde Wesen, Dat is als Geest, als God, ontdekt; Met dat syn Lighaam opgewekt, Hy in sig selfs eerst is verresen: Daar na in ons, met dat ons wert Van hem Geloof in Hem gegeven; Waar door syn Geest, in ons het leven, Tot synen Tempel maakt ons hert. Maar hy die is, staat nog te wagten, In Heerlijkheid, en weer gevleest; Op dese Hoope dryft mynen geest (Al is 't met staam'ling van gedagten) Dat hy zal komen, met dat Hy Dit Vlees uyt stof zal Heerlijk wecken, En met en tot hem op zal trecken, Op dat God Al in Allen zy. 'K sta stout in dit eerbiedig schroomen; Ik sie het Al, met niet te sien Den genen die ik sie; nadien Hy is en Was: en wis Zal Komen. Vorige Volgende