De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijOndersoek Van Paulus Wens over Onesiforus 2 Tim. II. vers 16. 18.DAt Onesiforus verquikt had Paulus Geest,
Daar die van Asien lafhertig hem verlieten;
Is Paulus tot een grond van weder-wensch geweest,
Dat syn verquikker mogt barmhertigheid genieten,
Voor sig en syn gesin; maar dat is niet geseyt
Dat God hun na den Geest wouw trecken uyt d'elende:
De Huys-heer had getoont door liefde dienstigheid
| |
[pagina 220]
| |
Aan Paulus, dat hy sig voor Gods verloste kende.
Maar 't geen hy wenst is dit, of 't na Gods Raad soo viel
Datse ook in lyden of in banden mogten komen;
Dat weer een ander voor 't beswycken hunne ziel
Mogt koelen, teederlijk met deernis ingenomen.
Dog dit is in de tyd; hy klimt nog op, en seyt
De Heere geve hem barmhertigheid te vinden
(Met na-druck) in dien dag, myn aandagt overleyt
Hoe datse desen strick gevoegsaam zal ontbinden:
Zal Christus als hy sit ten Oordeel, eerst als dan
Aan Onesiforus uyt deernis gunst betoonen?
Neen; maar soud dit niet zyn, dat Christus desen man,
Om 't geen hy Paulus deed, met Eere zal bekroonen?
Dat is, wenst Paulus niet dat Christus dan verklaar
Dat Onesiforus, sig niet der ketens schaamde
Van Paulus, en alsoo vermelde in 't openbaar
Dat hy goeddadig was by Paulus soo 't betaamde?
Hy souw barmhertigheid dan vinden in dien sin,
Dat hy getuygt wort een soodanigen te wesen:
Of dit voldoet of niet, dees waarheid legt'er in,
Dat liefde blyken door Gods Soone syn gepresen.
Ga naar voetnoot*Soo voert hy selfs, sig in, op synen Regter-stoel
Om syne Schapen van de Bocken af te scheyden;
Als hy ten Oordeel daagt de Volk'ren met gewoel:
Komt, (zal hy seggen) gy, wien ik myn Ryk bereydde;
(Tot hen die sullen staan aan syne Regte hand)
Komt gy, die selve van myn Vader zyt gezegent,
Be-erft dat Koninkryk, 't welk ik u toe-ken; want
My hebtge in myn gebrek goed-dadiglijk bejegent.
En als ik krank was, of gevangen, my besogt:
Te weten 't geen gy quaamt myn Broed'ren te betoonen,
Sulks houd ik my gedaan, en schoon gy 't soo niet dogt
Dat wil ik als het werk van myn Geest bekroonen.
Dus Verre Apollos, quam ons onderling gesprek;
Als ik u Paulus wensch lest tot een vraag-punt maakte;
| |
[pagina 221]
| |
En 't houd by my tot nog een aangenaamen trek,
Schoon niet verseekert of wy 't pit des sins nog raakten:
Dog soo een twyff'ling valt niet lastig; want aldus
Beproeftmen weder-zyts, vermaaklijk 't geen wy weten:
Terwyl gy dikwils, ons een Onesiforus
Verstrekt; al zyn wy niet, (als Paulus) in een keten.
|
|