De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De getrooste en stille Ziele onder het lyden van haar vlees. HEt is niet na myn sin gepraat, Dat ik om 't ziek zyn ben ellendig; Men weegt niet myn geluk in wendig; Dat in myn Scheppers gunst bestaat: De last van 't vlees en is het niet, Die ons ellendig maakt; maar 't denken En oordeel, doet het herte krenken Wanneer men scheef de saak besiet: Myn God door 't middel van syn ligt, Heeft van ellende my ontheven, En soo een sterk begryp gegeven, Dat door vertroosting leert myn pligt: En soo, dat ik die oeff'nen kan: Myn Geest blyft staan, en draagt dit drucken. [pagina 202] [p. 202] Al komt myn Vlees my wat verruken, By korte vlaagjes nu en dan; Ik sie en neem met dankbaarheid Myn ruymt' en dienst my aan-gebooden; Als ik die immers heb van nooden: De rest wort heuslijk afgeseid. Voorts, soo ik niet blygeestig schyn, Dat wort door wanlust my benomen; Ik weet niet hoe het by souw komen, Dat ik te deeg souw geem'lijk zyn. Myn Susje lief, het geen ik seg, Dat spreek ik uyt den grond myns herten; Al krimpt myn vlees voor last en smerten, Dat neemt myn troost en vreugt niet weg. 'K agt dat myn Schepper hebben wil, Dat door den mist van 's lighaam quaalen, Sterk schynen syn genade stralen; En dat maakt mynen geest soo stil: Hy doet syn my genoegsaamheid Door kragtige bevinding merken; Die in syn Soon my voor myn werken, Schonk t'effens deugd en zaaligheid. Al wort in schyn myn staat betwist Door 't koortsig tuym'len der gedagten, Dat kan ik als myn lyding agten, Ik word een suyvre Quiëtist: Ik rust, en waarom soud ik niet? Myn werksaamheid is in dat rusten; Gemor, nog klagt, kan my gelusten: 'T is wel wat na Gods wil geschiet. 'K ben ziek, 't is waar; maar 't komt nog niet op 't sterven aan; Maar als dat beurt, hoe 't gaat myn God, die zal 't wel maken: Dit Hutjen, als hy 't breekt mag meer of minder kraken, Maar myn Gebouw van Hem sal eeuwig blyven staan. Vorige Volgende