De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijGedagten Over de vergeving der sonden.WAnneer ik seg dat God (die my het leven
Schonk in syn Soon) myn sonden heeft vergeven;
Sulks is gesegt; dat al myn mis-bedryf
('T zy voor, of na t' Geloof van 't pad geweeken,)
My van dien troost, niet moet, niet mag versteeken
Waar door ik van syn gunst versekert blyf:
Nadien hy gaf een sulk getuygenisse
Aan 't buyten dat, steeds wroegende gewisse;
Dat hy, die nooyt van Wil verand'ren kan.
Myn spoorloos doen, beschouwde, met oogen
Van bitterheid, en toorn, maar vol medoogen
Nam hy my, (sig ontfermend) daarom an:
Vervolgens ben ik van die vrees ontslaagen,
| |
[pagina 195]
| |
Dat hy tot straf wraaksugtig my souw plagen;
In plaats, van dat, syn liefde houd haar kragt,
(Onaangesien al myn gebreken,) even
Of ik nooyt quaad gedagt had of bedreven,
Ja selfs de Wet op 't nauwste had volbragt.
Hoe soet, hoe goed, is dat getuygenisse!
God, met myn schuld genadig uyt te wissen,
Ga naar voetnoot*Deed sulks om regt van my te zyn gevreest:
Ik vind my dan gevalligst in Gods oogen,
En kragtigst ook tot synen dienst bewoogen,
Als sig dat woord sterkst voor doet aan myn Geest.
Verr' dan van daar, dat dit een spoor souw geven
Tot godloosheid en ongebonden leven;
'T regt vry gemoed en heeft geen toom van doen:
Laat wie het lust, steeds Wet en vloekdom blaasen;
Dat kan geen hert verand'ren (wel verbaasen)
Ons deugden spoor, is Gods geschonken soen.
|
|