De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Op de Vrage, wat het is der Goddelijker Nature deelagtig te zyn? 'T Is myn Natuur, 't geen ik met Woorden heb gekregen Tot Grondvest van myn rust, en slagveer in 't bewegen; God die wel nooyt en wiert nadien hy eeuwig is, Heeft my die eygenschap syns wesen aan-getoogen; Waar in hy rust besit, waar uyt hy is bewoogen, Tot werken: ('twelk ik weet door syn getuygenis.) Nadien hy my syn Soon waar in syn wel-behaagen Was, is, en wesen zal, (om welken voor te draagen,) En dus tot wien hy 't al geschapen heeft, aan my Tot Eygendom, en Hooft genadig heeft gegeven, Soo ben ik deel genoot van Gods Natuur, en Leven: En nedrigst, als ik sterkst dat hooge Punt bely. Vorige Volgende