De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijUyt-breyding Over Hebr. IV. vers 14, 15.O Heyl'ge Broeders! die Gods woord
Hebt van den Heere selfs gehoort;
En als waaragtig aan-genomen,
Dat hy u heeft de Soen gekomen,
Met God, door 't storten van syn Bloed,
'T welk alle smet van uw gemoed
Gewist heeft: u is dan verkondigt
Dat gy zyt Zaalig en en ontsondigt:
Door hem die 't u verkregen heeft.
Siet gy, die nu geloove geeft
Aan 't Goddelijk Getuygenisse,
Wat pligt nu legt op uw gewisse,
Houd dees belydenisse vast.
Dat is, en laat geen leed nog last
Van sond'ge swakhêên, vrees, nog lyden
Die u Geloof en Hoop bestryden,
Beletten uw erkentenis
Dat uw versoening seeker is;
En sulks uw Naasten te vertellen,
Om hem ter Leering voor te stellen.
Laat Vlees nog Wereld, die soo digt
Toe setten op den Zaal'gen pligt,
| |
[pagina 192]
| |
Soo door belaging, als verdrucken;
U uw Belyd'nis niet ontrucken.
Want die u Ga naar voetnoota toe-leyd tot Gods Troon
En Ga naar voetnootb Heligmaker is Gods Soon;
Uw Hoogen-Priester die u voor-ging,
Wanneer hy alle Hem'len door-ging:
Hy is geen aardsen Aäron,
Wien 't mensch'lijk medelyden kon
Slegts in een seek're maat bevangen,
Als ook, met sondlijkheid behangen:
Waar voor hy selver off'ren most:
Neen Jesus, die u heeft verlost,
Heeft sig in alles, (sonder sonde)
Versogt, gelijk als wy bevonden.
Hy is en God en Mensch te saam;
En dus op 't hoogst voor ons bequaam,
Soo magtig als geneygt te helpen
In d'Angsten, alsse ons overstelpen:
Die niet alleen (als God) sulks weet,
Maar die als mensch, door 't geen hy leedt
Selfs heeft gevoelt, hoe 't ons om 't hert is,
Als Ziel en Lyf beset van smert is:
Op dat ons dit bekent souw staan,
Nam hy al mee de menscheid aan:
Soo heeft hy met volmaakt mee-doogen,
Ons struyck'len en verdriet voor oogen.
Als dan syn Almagt palen stelt
Aan al de boosheid en 't gewelt,
Van die uw yever tegen-streven,
Hy kan en sal ook kragten geven!
In 't lyden, moet gy t'ondergaan,
Om tot syn Eere door te staan:
Laat geen bedreve struyckelingen,
Aan u den roem der hoop ontwringen;
Syn mede-doogen stygt te hoog.
Nadien met een goed-keurend oog,
| |
[pagina 193]
| |
Hy dees uw swakhêên aan kan merken:
Gods Hoogen-Priester houdse als werken
Van Gods regtvaardigheid, om dat
(Syn Heyl niet na waardy geschat)
Gy, agtloos voor uw doen en spreeken,
Al uyt uw stand-plaats waart geweeken:
Waar in geen ziel weer wort geset,
Voor datse met toe-passing let,
Op d'onbedriegelijke kuntschap
Van 's Vaders liefde, en wisse vrundschap.
De kern van uw belydenis;
Waar van syn Soon d'Apostel is:
Die ook getuygnis heeft bekomen
Van God, met op te zyn genomen,
Dat hy als Priester en Profeet,
Sig in syn Ampt volmaaktlijk queet.
Daarom O Broeders om te sluyten,
Set al 't verwyt en vreese buyten;
Uw Zaalig voor-regt is uw last,
Houd d'eens gekende waarheid vast:
Want laat gy die lafhertig slippen,
Merkt op wat sorgelijke klippen,
Gy door u twyff'lend weyfflen stoot;
Met uwen Priester hier soo groot
En mede-doogende beschreven,
d'Eer syner Waarheid niet te geven:
Soo wort Gods Prediker veragt;
En onbetaamlijk slegt gedagt,
Soo van syn Goddelijk vermogen,
Als meer dan menschelijk me-doogen:
En dus syn Vader ook onteert.
Gy zielen dan, van God geleert,
Dees pligt beklyve op uw gewisse;
Volhert in uw belydenisse.
|