De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] Uyt-breyding Van 2 Petr. I. vers 3. 'T Is 1. Christus Goddelijke kragt, Alleen, die my heeft toe-gebragt 2. D'erkentenis der ware Godheid, Die niet haar selfs vernoegen sogt Door myne dood (dus dagt myn sotheid) Maar stierf op dat ik leven mogt, In 't eeuwig Testament bedogt: Ik spreek 3. van 't Wesen dat my riep: Dat is met dat hy my her-schiep; My aan sig tegenwoordig maakte. Gelijk als 't ligt dat op syn woordt Verscheen, en Lazarus ontwaakte. Als Jesus stem was pas gehoort, Soo quam ik met te worden voort. Ik spreek van 't wesen dat sig niet Door yets hier toe bewegen liet, Als 't geen uyt syn natuur geresen, De hand aan 't scheppen heeft geleyt; Op dat ik souw getuygen wesen Van God als God: 4. syn Heerlijkheid En deugt most worden uyt-gebreid. Syn Heerlijkheid, als God van Godt; Die synen Soon der Liefde tot Syn Dienaar heeft, en dus genoegsaam Tot God des Sondaars, wien hy schenkt Het Leven, en dat soo gevoegsaam Dat sulks syn Deugden geensins krenkt: Die ons met heyl en vreugde drenkt. [pagina 191] [p. 191] 'K sie dan wat hem bewoogen heeft, Die 't leven met myn wesen geeft, Ik sie ook waar in dat voor-henen Bestont myn Atheïstery; Schoon ik een God had na myn meenen. Maar 'k sie d'Almagt ook die my Trok uyt die dood en slvaerny. Vorige Volgende