De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijKeer.OP wisse gronden (segt het tegen-sprekend hert)
‘Zyn wy verpligt in God te vesten ons vertrouwen;
Maar los gelooven 't geen niet eens gebleken wert
Is dwaasheid, (doet het niet?) syn huys op wel-sand bouwen:
Gy segt: gelooft, gelooft; soo, is het daarmee wel!
Soo voertmen roekeloos de zielen naar de Hel.’
Een ander segt; ik heb een hert dat steeds bedriegt;
‘En wee my! quam ik my soetvoerig te vergissen,
Door ligt-geloovigheid aldus in slaap gewiegt:
Te meenen dat Gods Heyl voor my is, kan my missen.
God is bermhertig; maar aan allen is hy 't niet:
En ik en sie geen proef dat 's is aan my geschiet.’
| |
Tegen-keer.OP wisse gronden (seyt het regt geboogsaam hert:)
Ben ik verpligt in God te vesten myn vertrouwen;
Om dat hy 't selfs getuygt, schoon 't niet gebleeken wert,
| |
[pagina 185]
| |
Is 't waarheid; die my op de rots myn huys doet bouwen.
Geloof staat tegens sien; daarom geloof ik wel:
Uyt liefde werksaam niet uyt vreese voor de Hel.
Soo buygt myn hert voor 't Woord myns Gods die niet bedriegt:
Derhalven kan ik op dat spoor my niet vergissen;
Wyl 't ongeveynst Geloof ons nooyt in slaap en wiegt:
Maar brengt te regt, en wekt na 't sluymeren, en missen:
Hoe swak ik my beschouw, dat gunt my 't oorlof niet
Van af te staan de Gift, my van myn God geschiet.
| |
Toe-sang.GOd die de kenner is, en rigter van het hert,
Regtvaardigt het geloof, verdoemt het mis-vertrouwen;
Dat na 't verstand van 't vlees soo voort-getrocken wert,
Met tegens Gods bevel op niet te willen bouwen:
Te werken daar men nog geen kennis heeft van wel
Als zynde geensins vry van vreese voor de Hel.
Neus-wyse dwaas! gy segt dat u uw hert bedriegt:
En gy gelooft'et: wel! soo moet gy u vergissen:
Verraderlijke trek des Satans! die u wiegt
In duyseling, en soo de ware rust doet missen.
Maar segt gy; maar ik seg, dat maar behaagt God niet:
Een dwars-balk die men voor de waarheid t'elkens schiet,
|
|