De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verrucking Over Ephes. I. vers 6. O God myn Maker! die ik voor myn deel erken, Geënt in uwen Soon, wiens eygendom ik ben; In wiens gemeynschap gy my hebt soo Ryk gezegent, En overstroomende met uw genâ bejegent. Hoe wort myn ziel verrukt als ik daar aan gedenk: Gy hebt my toe-gedient, niet dit of dat geschenk, Maar alle goed ja al, geen zegen uyt-gesondert: My, nietig sondig stof! ik sta verbaast, verwondert, Star-oogend op een punt, dat nu myn hert meest raakt; ‘Gy hebt my in uw Soon u aangenaam gemaakt.’ Soo minnelijk, soo soet, soo reyn van schuld en smetten, Dat niets den uyt-vloed van uw liefde kan beletten Te mynwaarts; eeniglijk, om dat gy my beschouwt [pagina 150] [p. 150] In hem, met wien gy my voor eeuwig hebt getrouwt. Uw op-gewekten Soon hebt gy aan my gegeven, En syn geregtigheid als myn, my toe-geschreven: Met syne schoonheit hebt gy myne ziel bekleet: Hoe meer ik dit beschouw, nog wey ik niet te breet, Myn ziele laat sig vry door dit gepeyns verslinden, In Gods geliefden Soon sig soo volmaakt te vinden! In hem, niet buyten hem! want soo ik elders keer 'T is al afsienlijk, en myn swakheid drukt my neer; Och dat myn herte steeds kon in dees Hoogte blyven! Hoe souw dat Godlijk schoon door alle myn bedryven Deur-straalen! maar myn God, die selfs de wysheid zyt, Tot Prys van uw Genâ, geheng dat niet altydt; Op dat ik struykelend u de eere toe souw wysen. Most myn geregtigheid uyt myne werken rysen, Of bragten die yeds toe, soo was niet heel volstrekt Uw goedertierentheid, die myn gebreeken dekt. Die my geregtigt hebt dat ik in Christus nader Tot u vrymoedig, als tot een versoende Vader; Voor wien ik open leg myn krankheid en myn leet: Om dat gy helpen wilt, en die te heelen weet. Myn God! gy hebt myn ziel gereynigt door 't Geloove; Of 't broose vlees een poos die luyster wat verdoove, En dat een duyseling of stuyp myn hert verrast: Ik blyf u aangenaam in Christus, dat staat vast. Gy wilt my somtyts nog myn swakheid sterk vertoonen, Op dat ik meer verlang, om by u in te woonen, Verlost van 't lastig pak van 't swakke vlees en bloed: Dat mynen geest ten spyt, veel dwerse sprongen doet, Ik moet hier door 't Geloof, nog niet door aansien wand'len, Gy sult na uwen Raad my leyden en behand'len: Terwyl myn beede blyft, by, die my hebt soo schoon In uwen Soon gemaakt, gun dat ik dat vertoon. Vorige Volgende