De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de vrage; Wat het zy, de Weereld te verlaten: ende den Dood des Heeren te verkondigen? 'T Is een ydel windrig praten 'K wil de weereld gaan verlaten; Dus te seggen toont men wis Dat men in de weereld is. Wil de mensch uyt eygen kragten Dit als synen pligt betragten? Nietige Aard-worm! 't is nog nagt; 'T is een werk van hooger Magt. Want dat Jesus syn verkooren, (Doe de weereld was verlooren,) [pagina 129] [p. 129] Van de weereld heeft verlost Heeft den dood-snik hem gekost. Dus de weereld te verlaten, Is haar sondig wesen haten; En te wesen in dien staat, 'T voorwerp van des weerelds haat: Wort hy niet met schimp geteekent, Die sig een met Jesus reekent? En den stoffelijken schyn, Niet syn wesen agt te syn: Of een deel van d'uytgestrektheid. Soo hy't in syn herts bedektheid, Met de weereld had gedogt; Nu tot hooger ligt gebrogt. 'T is myn pligt dan dat ik oordeel, Dat Gods Soon tot mynen voordeel Van des werelds oordeel, my Door 't Geloove maakte vry, En verheffe myn gedagten, In 't geduurige betragten Deser blydschap tot Gods Troon; Die in 't sterven van syn Soon My veroordeelt, en ontsondigt. 'T geen myn naasten dient verkondigt, Om in 't zalig Broederschap Hem te setten met een stap: Uyt en van syn herts-verkeertheid; Averegtse Gods-geleertheit! In 't begrypen van een God Sonder Soon; die syn Gebod Eyst voldaan door 's menschen werken, Dus behoeftig aan te merken, Even of hy die ons schiep, 'T schepsel tot vervuldsel riep [pagina 130] [p. 130] Syns vernoegens, en begeeren: Dient men niet heel om te keeren Sulk een denk-beeld dat Gods Wet Soo tot syn betragting set, Om syn wil en lust te toomen? Dien Gods wil dan voor moet komen, Als heel strydig met de syn; Wien de Wet der werken schyn Nodig en met een genoegsaam Ter voldoening Gods gevoegsaam: Ongeloof! wat brouwtg' al snoods! Die de Wet, den dienst des doods, Meent te syn den weg van 't leven: God met synen Soon te geven In den dood, betoonde klaar Dus den mensch een leugenaar, Syn genoegsaamheids versaker: Hy met syn verdigten maker, Moeten beyde gaan te niet, Eermen 't nieuwe schepsel siet Dat Jehova kan behagen, In den Soon hem voor-gedragen. Sie myn ziel dat is uw pligt, Dat gy dit ontfangen ligt, On-ophoud'lijk sult vertoonen, In de Boodschap dat Gods Soone Doe geen mensche leven kost, Sterven kon, en sterven most; En dat gy in hem gestorven, Soo uw leven hebt verworven, Uyt den Hemel af-gedaalt, Eeuwig-duyrend, onbepaalt. Om uw even mens van 't oordeel Nog soo dwaas, tot synen voordeel Eens t'ontdoen: op dat hy vry Sie syn voor'ge slaverny. Vorige Volgende