De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijGedagten Over de vrage, of het Schepsel God is?GY vraagt my, of het Schepsel God is?
Maar 't is een vraag, die sonder slot is.
Stelt gy yets sulks? ik denk van neen:
Wat meent men dog ten buyt te krygen,
Met ons, na denkend, op te tygen
'T geen nooyt gesteld is, nog beleen?
Maar dat ik stel met vollen monde
Een waarheid, die 'k nooyt vatten konde,
Soo 'k ging met vlees en bloed te râ:
Eens Geestes met Gods Soon te wesen;
Den blyden zal'gen Roem in desen,
Die duytmen ons op 't haatlijkst na:
Als wild ik God en 't Schepsel mengen,
Een Monster soo te voorschyn brengen:
Dog dat nog niet ter voller dragt,
Als dood'lijk gif schuylt in 't verborgen,
En sterk in 't groeyen schier of morgen,
Op ryper tyd en ruymte wagt:
Men maalt ons af, als reukeloosen
Serveet, of Hobbes en Spinôsen;
| |
[pagina 115]
| |
En dat, om datmen niet en merkt
Op d'agtbaarheit van myn getuygen;
Waar voor myn overleg moet buygen,
In 't gaa-slaan wie'er lyd of werkt.
Wie sot'lijk wil wat anders dryven;
Het onderscheid zal eeuwig blyven,
Dat tusschen God en 't Schepsel staat:
Dog onvermindert die vereening,
Die wis na Jesus WoordGa naar voetnoot*en meening,Ga naar voetnoot†
Dog myn begryp te boven gaat.
'K verwerp spitsvond'ge wan-begrippen,
'K weet van Bepaalen, nog bestippen:
'T oneindige is een Oceaen,
Die my (maar ik haar niet) moet meten:
'K eysch buyten Christus niet te weten;
Daar hy my op-houd blyv' ik staan.
Ik souw op d'uyt-gekipte vragen,
Op dese stof my voor-geslagen,
Tot voedsel der nieuws-gierigheid
Van keur'ge Geesten, vlug en schrander,
Wat kunnen seggen naast een ander:
Maar 'k meen myn God daar neen toe seyd.
Ons is geboden te verwerpen
Strik-vragen, die twist-lust scherpen:
En dese zyn van sulken aard,
Waar uyt geen wysheid is te leeren:
Dat is niet uyt den Geest des Heeren;
Maar wel 't geen rust en stigting baart.
Maar, segt gy; 't wort ons voor-geworpen.
Wel! laatse hun eygen braaksel slorpen,
Die 't seggen; het bekom hun wel!
Sy sullen beter van ons denken,
Als God haar meerder ligt sal schenken,
Den Rigter, daar ik my voor stel.
|