De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
Het wesen dat de dôôn verwekt:Ga naar voetnoot*
En die het niet dat noyt kan wesen,
Door syn bevel gedagtens geeft.
Ten blyk van dat Hy is en leeft;
Soo denk ik anders als voor desen.
Niet slegts dat, doe ik al begon
Geen yet kon zyn nog hebben kon;
Maar 't geen nog hooger komt te stygen,
Dat wordende ik, wierd min als 't niet;
Mits ik 't volstreckt en eeuwig jet
Verslond, om myn bekomst te krygen.
En ik die niets had, kreeg nog min
Als niet ('t is wonder!) maar waar in?
'K wierd schuld en straf baar sonder weten:
Ja straf baar, mits ik niets en wist,
En egter my door Satans list,
Het zyn en 't hebben had vermeten.
Sie daar myn staat soo reddeloos,
Myn schuld onboetbaar voor altoos;
Had God, die na het wel-behagen
Syns willens werkt, van eeuwigheid
Niet al een middel voorbereyd,
En in de tyd my voor-gedragen:
Dat is hem selfs als die yedts had
Dat hy al in 't begin besat,Ga naar voetnoot†
Soo overtuygent te bewysen,
Dat ik door diepe erkentenis
Der waarheid die oneyndig is,
Uyt mynen jammer-poel mogt rysen.
|