| |
| |
| |
Vyf-ledig middel Tot Bekeeringe onses Naastens.
1. Wilt gy Theophile met vrugt uw Naasten leeren,
En in eenvoudigheid sijn ziel tot God bekeeren;
Soo maan hem, dat hy op Gods Boek sijn oogen went.
De gansche Bybel draagt de Naam van Testament:
Waar van de maker God, wil datmen hem sal houwen:
Als gever die verrykt, tot grondslag van vertrouwen:
Niet voor een Baal die eyst 't goed dat hy heeft bereyd
Of d'Erfnis, is Gods selfs, een deel in eeuwigheid:
2. Vervolgens breng hem dan te binnen, de benaming
Van 't Nieuwe Testament, (den twyflaar tot beschaming)
'T Heet Euangeli, dat 's een Boodschap bly en goedt;
Het Woord der waarheid datmen seeker houden moet:
Welks hoogsten inhoud is, dat Gods beloftenissen
Van veertig Eeuwen lang, vervult sijn sonder missen.
In sijn verresen Soon: dien hy tot Hooft en Heer,
Aan ons gegeven heeft; dus wy ons selfs niet meer,
Maar Christus eygen zyn, wien God ons ingeënt heeft,
Door 't geven van sijn Geest, en soo sijn Beeld herprent heeft:
Getrocken uyt den kolk van die rampsaligheid,
Waar in al 't Mensdom was, tot Heyl en Heyligheid;
3. Vertoon hem voorts (soo hy nog nooyt daar op gelet heeft;)
Dat self sijn Schepper die het Doop-bad ingeset heeft,
Hem 't selfve leerde van sijn Eerste kindsheid af;
En van 't onsigtbaar Heyl, hem 't sigtbaar Zegel gaf.
Dat d'onder-dompeling in 't water, (of 't besprengen
Na 's Lands gebruyk,) hem in gedagtenis moet brengen
´T Bloed van Gods Soon, waar in hem God begraven heeft,
En weer daar door verwerkt; Sulks hy in Christus leeft.
| |
| |
Herschaapen wederbaart, van alle smet gewassen:
Wien nu geen schuld-verwyt nog knaging meer kan passen.
Maar dat hy sig beschouw als lidmaad van Gods Soon,
En deese waardigheid door mond en leden toon.
4. Doe ook uw Leereling aandagtelyk bemerken,
Dat God, die soo 't Geloof wil planten, als versterken,
Daar toe den Kerken-dienst heeft ingestelt alom;
Op dat Gods huys gebouwt, tot volle groote kom!
Dus zyn d'Apostelen en Leeraars af-gesonden;
De hooft-som van hun last is trouwlijk te verkonden
Het Euangelium: soo heeft het twaalef tal
En Paulus ook gedaan; soo is men over al
Nu nog verpligt te doen, schoon 't meerder-deel vergeten
Hoe hun bevel-brief luyd, ten praam voor hun geweten:
En datse in plaats van heyl en leven, dood en vloek
Voor setten eerst voor af, als d'inhoud van Gods Boek.
Schoon hare spreek-plaats sweet en rookt van Sinaas donderen,
Of datse sagter met bekrompenheid uytsonderen,
Wie dat'er al wie niet het Woord van Gods genâ,
Sig eyg'nen mag tot troost en vreugde; (sla dog gâ:)
Sy blyven op het sterkst verbonden uyt te meeten
De Liefde Gods tot ons, in haare lengte en breete;
En hoogt en diepte, die 't Geloof (geen ooge) peylt:
En doense 't niet, 't is mis en buyten streek geseylt.
Sy zyn ontrouwe knegts die Gods Talent versteeken;
Dan is men geen geloof verpligt aan 't geen sy spreeken;
Dog datmen toetse aan 't Woord dat niet bedriegen kan,
Wat yeder Leeraar seyt, en geef syn oordeel dan.
5. Laat ook Theophile uw Leerling niet vergeeten;
Hoe Huys-gemeensaam God door drinken en door eten,
Van Brood en suyvre Wyn in 't Heylig Avondmaal
Syn Goedheid heeft getoont als door een sigtbre taal;
En dus verzegelt heeft; hoe dat hy tot het leven
Der weereld, 't Vlees en Bloed syns Soons ons heeft gegeven,
Gebroken en gestort; soo dat als Brood en Wyn
| |
| |
Voor 't Lighaam, dit de ziel tot drank en spys moet zyn.
Dat hem de Beeker in het Nagt-maal doe gedenken,
Aan al de goed'ren die de Vader ons wouw schenken,
En wis heeft toe gebragt met Jesus bloed'ge dood:
Die soo zyn Testament bekragtigde en besloot.
Dit zyn Theophile, betaamelijke wegen,
Om uw naasten in 't verderf en dood gelegen,
Te trekken uyt dien drek: 1. toon hem Gods Testament,
En 't Oud door 't 2. Nieuw verklaart, 3. maak hem sijn dood bekent:
4. Ook in den Kerken-dienst Gods oogmerk: doe hem denken
5. In 't Avondmaal aan sijn geluk, en Gods geschenken:
Plant soo en maakt soo nat, en wagt dan vroeg of laat,
Met lydsaamheid en vlyt Gods Zegen met der daadt.
|
|