De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
Ondersoek, Waar voor Christus Gestorven is.HEt Woord des vredes (na 't bevel dat Christus gaf
Soo als hy stond, gereed ten Hemel op te vaaren,)
Te willen Hemels-breed boodschappen, en verklaaren,
Sulks maaltme als kettery met swarte verven af:
‘Dus (schreeuwt-men) bantmen 't pad tot alle sorgeloosheid,
En sie hoe grofmen dwaalt! is Christus dan gestorven
Voor allen hooft voor hooft. Hoe! (wie souw 't denken dorven;)
Is het leven dan ook den verworpenen bereyd!’
Komt yemand ons dit punt soo werpen voor den boeg,
Wy hebben regt, 't waarom te vragen, van dat vragen;
En voort, wat ligt, of troost den hoorder weg sal dragen,
Van d'opgeworpen twist: dat weegtmen niet genoeg.
Voldoet dat niet, maar houd den tegenspreker aan.
Soo laat ons, om hem die misduyding ook t'ontleggen,
Den sin der waarheid, soose ons voorkomt, duyd'lijk seggen;
Op dat de saak daar 't klemt niet wort te kort gedaan:
Men segt, wy dryven dat Gods Soon voor allen stierf.
Wy seggen, neen: dat komt niet op in ons gedagte,
Maar seeker, ja hy stierf voor 't menschelijk geslagte,
Dog let eens in wat sin, en wat hy dan verwierf:
'T is dwaling soomen dit persoonelijk bevat;
Gods Soon heeft ons natuur, de menscheid aangenomen,
Waar in hy voor ons stierf, om ons te doen bekomen,
'T begryp dat God selfs van de waare menscheid hadt:
Ons wan-begryp daar van baarde al ons wan-bedryf;
Wy die ons op ons selfs aan-sagen als persoonen,
Hy stierf voor ons, om ons sig selven te vertoonen
Als Hooft, en elk van ons als leden van syn lyf:
Op datmen na den geest souw kennen Man nog Vrouw,
Nog Jood, nog Griek nog Vry, nog Dienstbaar nae het meenen
| |
[pagina 63]
| |
Van 't vleesch; maar door 't Geloof versmolten in den eenen:
Slegts eenen nieuwen mensch in Christus vinden souw.
Daar dit begrepen wort is d'oude mensch gedoodt,
Door 't Kruyce van Gods Soon; en Jesus is gestorven,
Op dat het Denk-beeld, dat de menscheid had bedorven,
In ons van wesen en van werking wiert ontbloot.
Want onse wesentheid in 't ongeloof voorheen
Was 't Vleesch de schildery van ons verborgen wesen:
Dus enkel sonder meer gelijk wy duyd'lijk lesen,
Staat mensch, en menscheid: Oud, en Nieuw vlak tegens een.
Ga naar voetnoot*Neem Paulus tot bewys: Ik ben (segt Hy) der Wet
Gedoodet? op dat ik aan Gode soude leven:
Is hy uytwendig niet de selfde Mensch gebleven?
Wat ik leeft hier? wat ik is in het graf geset?
Sie wat hy verders nog tot syn Galaters seyt:
Ga naar voetnoot†Hy leeft, dog niet meer Hy: wat komt ons hier tot voordeel?
'T veranderen van dood tot leven, legt in 't Oordeel:
Want 't geen ik sie, en voel wort hier niet afgeleyt.
De grond nu, waar op dat verandert oordeel rust,
Is dese Boodschap die aan elk moet zyn verkondigt,
Om 't oordeel weg te doen, waar door elk mensche sondigt,
Op dat'er niemand sig met regt houde onbewust.
Wie aan dat woord gelooft, vind zyn behoudenis;
Wie dat verwerpt, die wort verdoemt, en gaat verlooren;
Om dat hy weygert met gehoorsaamheid te hooren
De Zaal'ge boodschap, die het Woord der waarheid is:
Hy mist Gods Heyl om dat hy niet en gaat te werk
Na Gods ontdekking, maar na zyn verdorven reden,
Daar God een nieuwen mensch, in Christus, hooft en leden
Aan onsen geest vertoont, Gods Soon met syne Kerk:
En 't Euangelium, dat elk gelooven moet,
Ga naar voetnoot‡Waar na God nu, en oock hier na sal 't vonnis spreken
Vervangt en onderstelt dees waarheid, die gebleeken
Aan 't onderwerpend hert, haar Zaal'ge werking doet.
Om al dees om swier nu te trecken digt in een:
| |
[pagina 64]
| |
Gods Soon liet eygtenlijk voor allen niet het leven;
Maar stierf om yeder, die hem aanneemt yedts te geven
Als Sara kreeg, doen sy in Abra'am is besneën:
Want Vader Abraham, als hy besneden wiert,
Ontfing het Zegel van Gods eeuwig Bond-genoodschap,
En Sara dat in hem, uyt kragt van Egt-genoodschap
Schoonse onbesneden bleef: en soo stierf Jesus hier
Voor ons, dat is, om ons sig tot sijn eygendom
Te maken, als Hy in syn Lighaam ons deed sterven:
'T zyn dan weerspannige, die dat getuygnis derven
Versmaden, daar het God doet Prediken alom:
Dit wort uytdruklijk juyst, met woorden niet gedaan,
Maar ingewikkelt, met gevolgen te gaan trecken
Die niet en volgen; maar hun duyster hert ontdekken,
Dat door het ongeloof Gods Geest blyft wederstaan:
Dog wat zal onsen pligt omtrent die zielen zyn?
Niet tegens hen weerom met vinnigheid t'ontsteken;
Maar liever God voor haar met gantsch ons hert te smeken
Dat, tot hun Zaligheid, syn ligt haar ook beschyn.
|