De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Seekere tegenwerpinge Uyt de 68. vrage van de Catechismus opgelost. MOet ik van myne zaligheid Niet seeker zyn, maar twyflig dugten, Tot ik door werken als myn vrugten My den grond daar toe bereyd? En dus goê werken doen, op dat Ik mag myns staats verseekert wesen? (Gelyk men my na sulk bevat, Myn onderwysers les komt lesen:) En mag ik Gods getuygenis, De blyde boodschap van myn leven, Derhalven geen geloove geven, Voor 't met myn doen bevestigt is? Dog welk een doen dat niet voor goed By God kan worden opgenomen, Wyl 't uyt een twyffelig gemoed En ongeloof is voort-gekomen: Helaas! soo staan myn saken slegt; Maar leert my sulks myn onderwyser? Myn aandagt wet sig op dit yser, 'K moet nader insien wat hy segt; Spreekt hy ook soo, gelyk men 't vat? Neen dog; myn Christus word gelesen, Dat Hy ons heeft vernieuwt, op dat Elk syns geloofs souw seeker wesen. 'T geloof nu onderstelt myn staat Door God ontdekt; dus myn gerustheid Daar over ryst uyt een bewustheid Die voor myn goede werken gaat. Maar Christus die my tot syn Beeld [pagina 60] [p. 60] Vernieuwt, met my syn Geest te geven; Heeft dus my 't waarpant toegedeelt Daar myn geloof door wort gesteven: Dien geest, dat Beeld, syn vrugten van 'T Geloof in my, die dat versterken; En dese vrugten Christus werken, Niet myne, 't welk ik toonen kan, Uyt kragt der woordekens, op dat Daar voorgestelt als Christus insigt Dat hy in myn vernieuwing hadt: Sie wat een sterk gevolg daar in ligt, Dat ik 't niet ben, nog wesen moet Die myn verseekring sal betragten; Maar Christus die myn vryheid wragte Door koop-regt met syn Eygen Bloedt: 'T welk die hier antwoord vooren af Ook onderstelt (dit mostmen merken) Dus dat hy weet dat God hem gaf Om niet verlossing, sonder werken. Sulks dat my hier in wort geleert Dat die voor sig door syne daden Soekt Gods geschonkene genade, Ondankbaar handelt en verkeert. Waarom dan? vraagt-men evenwel Moet ik tot goed-doen werksaam wesen, Die myn verlossing seker stel? Hoor! let op d'antwoord die wy lesen; Daarom dat Christus die ons kogt, Ons gaf syn Beeld, door 't nieuwe leven; En heeft alsoo 't Geloof gesteven Door vrugten van hem selfs gewrogt: Dat is; dat hy syn Beeld en Geest Ons gaf tot waarpand, merk en zegel Dat wy gehoorsaam zyn geweest Niet aan het vlees, dien valschen regel, Maar Hem, met op syn enkel woord [pagina 61] [p. 61] Te steunen, voor alle ondervinding: On-scheydbaar is dees t'samen binding, Godt waarheyt brengt de liefde voort. Die liefde, die niet werkeloos In 't hert kan syn, betoont haar kragten; Daarom syn wy verpligt altoos Om goede werken te betragten Als onsen lust, niet onsen last: Sulks na te laten was t'versaken Van 't geen ons Christus quam te maken: 'T welk seker geen vernieuwde past. Gods doen eyst prys met dankbaarheid Die my herschiep na syn behagen; En door dien stand verseekertheid Bequaam maakt, om hem vrugt te dragen: Dat leert myn onderwyser my, Dus wilt hy geensins dat myn oordeel In 't geen myn Schepper tot myn voordeel Getuygt, zal wank'len, tot het zy Bevestigt door myn doen: de vrugt Van myn gewaant Gods-dienstig poogen: Dat is maar schermen in de lugt, Want anders stelt hy my voor oogen; Te weten dit; dat God my heeft Den Geest en 't Beeld syns Soons gegeven; En door de werking van dat leven My myns Geloofs verseekring geeft: En stelt my dus in sulk een staat Dat, soo ik niet door goede werken, Myn ligt voor andre schynen laat, Op datse in my Gods deugden merken; Ik die ondankbaar dan verdoof, Door blyken van myn ongeloof. Vorige Volgende