Bepaling Van den Stryd tussen Vlees en Geest.
DE Stryd van Vlees en Geest (wel ingesien bestaat
Niet daar in, daar in dat de lust en reede weer-zyds raat
Tot op te volgen of te breyd'len onse togten;
Wyl voor dat overleg de geest en vlees-stryd gaat:
Sy twee getuygen, d'een van 't goede, die van 't quaat,
Dat is de waarheid, door de leugen aangevogten:
Gods Geest, de waarheid, tuygt, wat van myn wesen zy,
Myn staat, en wil, myn wil; die 't werken past als vry,
Myn staat vernoegt te zyn: ik een van Jesus leden;
Myn vlees, dat leugen is, aan d'and'ren kant stelt my
Nog op myn selven, en myn staat in slaverny;
Myn wil, als werkende uyt en tot begeerlijkheden.
Die tegenstemming, als Rebeccaas tweeling-dragt;
Daar Esau 'k meen het vlees, wel d'eerste voort gebragt
Van Jacob of de Geest, gevat wort by de verssenen;
Die t'samen stooting, wert den regten stryd geagt
Van vlees en geest te zyn, 't welk syn bewys en kragt
Door ondervinding toont, aan wel beproefde herssenen.
Ik, soo ik zyde kies, en mede stem als waar
Myn vlees in 't geen het seyt, 't is van sig selven klaar,
Dat onregtveerdig, ik dien twist besta te slegten;
In d'onlust die ik stel, en sinnelyk gevaar,
Gods waarheid swygen heet: al 't overleg daar naar
Door lust en redenstryt, en brengt my nooyt ten regten:
Tot dat ik hooger styg; myn vlees en my versaak,
Door 't luystren na Gods Geest, en soo my ruymbaan maak:
Nadien de wapenkreet van 't vlees my vals gebleeken,
Ik poos en stilte vind, spyt al de tegen-spraak.
Een stryd die duren zal dit leven, tot ik raak
Ter rust, daar 't Vlees Gods Geest niet meer sal tegen-spreken.
|
|