De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |||||||||||
Kort sommier
|
1. | Watmen doen moet { om sijn vlees te bestryden? |
2. | Watmen doen moet { om God te dienen? |
3. | Door wat band dat wy met malkandren sijn vereenigt? |
4. | Door wat scheydinge onse tegensprekers van ons af-gesondert sijn? |
5. | Wat de oorsaak zy van onse verdrukkingen? |
1. 'T Bestryden van ons vlees, is in 't bedwingen, niet
Dat driften, maar in die te loochenen gelegen;
Want Gods getuyg'nis moet het oordeel overwegen
Van 't vlees, dat wyst en tuygt na 't geen het voelt en siet,
Die lust wil teug'len houdt de taal van 't vlees voor waar;
Dog diese gladt versaakt, gelyk hem Gods genade
Verligtende onderwyst, Ga naar voetnoot*gaat met Gods geest te rade:
En 't blykt hem dat hy regt sijn vlees bestrydt, dan klaar.
2. De waare Gods-dienst is; niet letterlyk Gods wet
Te houden als Gods eysch, en voorts na sleur te leven;
Men dient God nu, wanneer, van letter-dienst ontheven
Men sig beschouwt tot staan in vryheid nu geset:
Want dan geschiet Gods wil wanneer ik regt erken,
Gehoorsaam door 't Geloof voor eenig werk der leden,
[pagina 56]
Ga naar voetnoot*Dat God my aan sijn Soon in Huwlyk wouw besteden:
Hem stellende tot Hooft daar ik een lid van ben.
Dit is door 't Kruys-bloed van dien Soon te weeg gebragt,
Wy dus der Wet gedoodt om Gode vrugt te dragen:
Al wie der Wet nog leeft, en kan God niet behagen,
Om dat hy wat hy poogt Gods wil verkeert, betragt.
3. 'T geen ons als Christ'nen bind, is niet den plaaster schyn
Van d'eyge meyningen, of Kerk-gebaar, of Zeden;
Maar datmen t'samen-stemt, hoe dat ons Vlees bestreden
Op Christelyke wys en God gedient moet zyn:
Dat is, gelyk het straks vertoont is; want die weet
Die punten alle bey soo grondig te beschouwen
Sal, die 't met hem gevoelt, voor mede lidmaat houwen:
Waar aan hy liefde en dienst, als Broeder agt besteed.
4. De Scheyds-muur dan, die ons van andre scheyt, ja scheurt
Is juyst geen strydigheid in Kerk-pligt of in Zeden;
('K sie ingetoog'ne als hervormt te voorschyn treden!
Die staande houden 't geen by ons is af-gekeurt.)
In klanken is men 't eens; het vlees moet zyn bestreen.
En God moet zyn gedient: maar Hoe? daar komt te voorschyn
De nevel-wolk van 't vlees, die aan den Geest geen doorschyn
Van zuyver oordeel laat, dat stelt ons tegens een:
Sy willen lust door vrees bedwingen; soo bevat
Men 't stryden tegen 't vlees; men wil Gods wil volbrengen
Door werken van de Wet, en soo de tyden mengen,
Als of die tugt-voogt nog niet uyt-gedient en had.Ga naar voetnoot†
Wy anders overtuygt en kunnen haar de hand
Van Geestlijk Broederschap, dan op dien grond niet geven;
Dat schilpunt baart een steeds en heftig weder-streven:
Al schyntmen buyten dat, van eenerley verstand.
5. De oorsaak dan van ons verdrukking is niet wyt
Te soeken; merk, dat wy hier lyden onderstellen,
En dat is openbaar men poogt ons vlees te quellen,
Maar waarom doetmen 't ? is de vraag te deser tijd;
[pagina 57]
Al d'ongeloovige, schoon haar belydenis
Al suyver klinkt, verstaan niet wat sy selfs belyden,
Want God te dienen en sijn togten te bestryden
Na 't meenen van het vlees, Gods meening tegen is.
Wy daar en tegen, die gelooven, stellen vast.
a Dat door den Geest het werk van 't vlees moet wederstaan zyn,
En dat de wille Gods moet door 't geloof gedaan zyn,
Dat stelt de slag-veer toe van haren overlast:
Wy schynen in hun oog veragters van 't Gebed.
b Wet-schenders, sonder tugt, en Pesten van goê Zeden;
Sy meynen, sulk gespuys dient niet te zyn geleden,
c 'T is Gods-dienst datmen sig met kragt daar tegen set.
Maer wy, wat weten wy, ons brengende op de toets
Van Gods onfeylbaar woord? wy weten dat wy lyden
Voor Christus, voor sijn Naam, en voor de waarheid stryden
d Van 't Euangelium, en 't regt tot alles goedts.
Dit Godlijk-zalig ligt, dat in ons herte viel,
Leert ons gedurig ons in ons geluk verblyden;
En d'ongeluckige werk-tuygen van ons lyden,
Laat die met deerenis ontsteeken onse ziel!
e Hun tegenstand is ons een blyk der zaligheid,
Van Gode, maar aan hen datse in 't verderf nog leggen;
Wat voegt ons bet, dan steeds al sugtende te seggen
O Vader! treckts'er uyt, na uw barmhertigheid!
f Is die genade groot, daar 't lyden voor den Naam
Van Christus, wort gepaart met in hem te gelooven;
Dit moet geen vrees alleen, maar ook de driften dooven
Van 't kribbig vlees, gemerkt wat ons te regt betaamt.
Geen weder-schelden, maar de lydsaamheid van hem,
Die voor sijn kruycigers heeft aan het Kruys gebeden:
Die goedheid moeten wy na-volgen als sijn leden,
En regte kinderen van Gods Jerusalem.