| |
Inhoud van 't Hand-geleyd, &c. In Rym gebragt.
SOo bied Appollos sijn Theophilus de hand,
Op dat hy Christelyk sijn Christelijke pligten
Betragte; wyl na 't regt of na 't verkeerd verstand
Men 't Heylige, of wel of qualyk zal verrigten:
Gy, segt hy, wilt dat ik van uwen pligt u spreek;
1. ik wil 't soo seer als gy: dog 't moet ter goeder trouwen
Op vaste gronden zyn, op dat ik niet en breek
Tot uwe en myne schâ, dan, als ik meen te bouwen.
Wy waren 't, so gy weet, hier eens in; (1) datmen moet
Syn vlees bestryden: (2) en 't Gebed; en (3) Wet des Heeren
Het voorschrift laten zyn, van 't geen men bid en doet:
Dog vonden straks, wat eerst voor af ons stond te leeren.
(Nadien Gods Soon moet sijn den hoek-steen van 't gebouw)
Drie pligten, die 'k u weer te binnen breng by desen:
(1) dat elk sig Christen ken: (2) sig voor versadigt houw,
(3) En dus een soeker van sijn naastens ziel te wesen.
2. Hoor, weet Theophile! dat gy een Christen zyt:
Dat maakte u God, met u in sijnen Soon te enten:
Dit moet gy, 't zy gy werkt, spreekt, gaat of staat altyd,
| |
| |
(Als 't geen on-wrikbaar blyft:) in uw gedagten prenten,
Want sonder dat, 't Geloof, de Doop en 't Avondmaal,
Des Heeren wet, 't Gebed, zyn maar om u te branden:
Wat gy belyd, is slegs een sinneloose taal,
En 't Heyl'ge tast gy aan met on gewasschen handen:
Dog soo dat waarheid is, niet min aan d'andre kant
3. Is 't waarheid, dat die sig blyft onversadigt agten,
En loochent, dat hem God dien trek heeft ingeplant
Van voortaan niet als 't heyl sijns naasten te betragten;
En onder dies, sig stout een Christen noemen derft,
Dat, seg ik, buyten regt hy sulken naam wil dragen,
En met dien ydelijk te dragen, 't grof verkerft;
Hy mist sijn Scheppers Beeld, hoe kan hy hem behagen?
Een Christen is gesegt, gesalft met Christus Geest;
Een salving, die terstont sig op doet in twee trecken
Van 't Godlyk Even-beeld: God is vernoegt geweest
Voor alle werk; en wouw door werken dat ontdecken:
Die soo sig selfs begrypt na Gods getuygenis,
Heeft regt, ja is verpligt, sig aan te sien als Christen:
Wien in sijn God vernoegt, geen saak begeerlijk is,
Dan dat hy 't blykbaar toon voor, elk die 't wil betwisten.
4. Dees dry Theophile, stel by u self dan vast,
Eer u Gods Wet kan zyn een regel van uw leven:
Want neemt die gronden weg, gy maakt een slaafschen last
Van 't geen u God ten wet der vryheid heeft gegeven!
Want stel, (schoon met den mond een Christen) dat gy nog
Behoeftig, hong'rig tragt te stoppen uw begeeren,
En dus u selfs nog soekt, soo segme waarom dog
Gy rigten wilt uw doen na luyd der Wet des Heeren?
Peynst; suf, 't komt hier op uyt, gy wilt uw God voldoen,
Op dat hy u voldoe: dien waarom van uw poogen
Verkerft, bederft het al, versaakt Gods Soon en soen:
Die huygel-pligten zyn maar Baäls dienst in Gods oogen.
Elendige! ik schreeuw tot u, om eens gehoor
Te krygen, en u uyt dien dood-slaap op te wekken:
Bedogt gy ooyt wanneer, aan wien, van wien, waar door,
| |
| |
Gods Wet gegeven is, om u Gods ligt 't ontdecken:
Tree in, bepeyns dat stuk; en word een overtuygt,
Gods Wet en raakt u niet, soo gy uyt regt van kindschap
Door Jesus Kruys-bloed vry, niet voor Jehova buygt,
En blyken geven wilt van Gods geschonke vriendschap.
5. Siet myn Theophile, soo staat het met Gods Wet,
En soo gy uw gebeën wilt sonder sonden rigten
Na 't Heylig Voorbeeld, door Gods Soon u voorgeset,
'T moet wesen op den grond der dry bewuste pligten:
En meent niet dat ik seg, dat gy niet bidden moet;
Neen: 'k wil het tegendeel; maar 'k eysch dat gy sult letten
Aan wien gy bid; en wat, waarom, en hoe gy 't doet,
Om soo uw willen op een regten leest te setten:
Gy spreekt uw Schepper aan als Vader; en dat stelt,
Dat gy sijn kind moet zyn, geregtigt tot Gods goed'ren:
Gy segt dat u sijn Naam, sijn Ryk, sijn Wil, meest gelt,
Welks Eer, welks komst, welks doen gy wenscht naast uwe broed'ren:
Waar toe gy daaglijks brood en schuld-vergiffenis
Vervolgens bid, en voorts verlossing van den quaden,
Op dat gy dus bekoomt 't geen u het dierbaarst is:
Uw waarom is den roem van uwes Scheppers daden.
Dit alles sluyt gy met een Amen, en dus met
Een ziels getuyger dat met aandagt, met verstande
Gy 't zegel op elk woord van uw volhardig set,
Als of gy heel door 't vuyr van God'lijk yver brande.
Neem nu Theophile, gy had het ongeluk
Geen Christen, onvernoegt, vol eygen-min te wesen,
En denk wat domheid gy begaan soud in dat stuk,
Met herten ernsteloos die beeden op te lesen;
Ja let beneffens my, wat door-gaans wort gedaan,
Hoe veele dit Gebed doen rollen van haer lippen,
En seggen dus 't geen niet gemeynt wort nog verstaan,
Op eene leugen nog geen twintig te bestippen:
'K seg leugens, die men met een schaamtloos voor-hooft stelt
Voor 't aanschyn Gods: want proeft die bidders eens te vragen,
Soo dra op 't blinde Rooms, die woorden zyn gespelt;
| |
| |
Wat voor begeerten, daar zyn Gode voor gedragen;
Dat 's glad vergeten, en de toonen die men slaat,
Gelyken nergens na dat voor-schrift der Gebeden;
Maar doen u blykbaar sien, hoe 't ongeloof bestaat
Met leugens in de hand en mond voor God te treden.
6. Niet min onwettig wort den soo genaamden stryd
Van geest en vlees gevoert: niet dat ik poog t'ontleggen,
Sulks uwen pligt te zyn; dat is het t'aller tyd,
En 't groote hoofd-punt daar soo veel van valt te seggen:
Wyl elk natuurlijk mensch voor sijnen self-stryd houd
Het krylig worst'len van sijn driften met sijn reden;
Maar 'k seg met een, dat God met weer-sin die beschouwt,
En segt, dat dan sijn Geest ook wort door 't vlees bestreeden:
Een mensch van lust tot wraak by voorbeeld, aan-getast,
Gevoelt hoe tegens een, en lust en reden stooten;
En voert hy 's uyt of niet, 't staat egter by hem vast,
Hy vind sig soo hy 't had in ongeloof beslooten:
En dus gehoorsaamt hy, die die begeertens dwingt
Syn vlees, met dat hy doet den wille der gedagten;
Waar door hy dan den Geest des Heeren tegen-dingt:
Die leert dat eygen-selfs groothertig te veragten.
Die hem door 't woord getuygt, dat hy gereynigt zy
Door Christus Bloed en Geest, van trek van lust tot sonde,
Op dat hy 't geen hy voelt, door loochening bestry,
Wyl daar den regel nooyt van waarheid word gevonden:
Wie dan sijn vlees gelooft, hoe eng, hoe fyn hy 't stelt,
Bestryd des Heeren Geest in 't stremmen van sijn togten:
Maar die Gods Geest gelooft stygt boven haar gewelt,
Want hy beschouwt sig door de leugen aangevogten:
Hy vind geen leden die ten dienst der sonde staan,
Soo lang hy door den Geest sijn vlees kan kort doen swygen,
Dat vlees 't welk, (ik bekent,) versuymt men 't ga te slaan,
Ons duysent maal den voet weet op den nek te krygen.
Laat ons Theophile, dewyl het hier soo nypt;
Dan stryden op den grond der pligten, die wy weten,
Waar van een geest'loos mensch niet eene regt begrypt;
| |
| |
Waar toe selfs 't onderwys wort in onse eeuw vergeten:
Daar yder door het vlees, sijn vlees wil tegen staan,
En agt dat wy den toom aan onse lusten vieren,
Om datwe seggen, dat van slaafs begryp ontdaan,
De geest der vryheid ons volkomen kan bestieren:
Maar agt gy door de wet u aan de wet gedood,
Soo wort gy boven lust in Godes soon verheven,
En hebt dan van den stroom der meenigte geen nood,
Na lust, of tegens lust wys-gieriglijk te leven.
7. Daar meê Theophile, sluyt ik dit hand-geley
Door u van my begeert, en voor u ondernomen;
Dog 'k moet u nog voor-af vertoonen, eer ik schey,
Wat overdwarsingen u tegen staan te komen:
Is het, geliefde ziel, ten dienst van Abrams God,
Al 't uwe en u selfs, ten offer op te setten;
Is 't ernst uw even-mensch te soeken als uw lot,
Bedenk voor-af wat u den in-gank kan beletten;
Gelust u ganschelijk dien toorn, ja tempel-bouw?
Sit eerst dog neder om de kosten te bereekenen:
Maar ga te rade met uw Schepper, en vertrouw
Op hem, die 't grond-bewerp u eerst quam af te teekenen:
Die sal ook met u zyn in 't werk als in den stryd,
Die zal gereedschap en de wapens u beschicken:
Dien hem in nieuwigheid des geestes, in der tyd:
Laat laffe zielen voor gedreygde quaaden schriken:
'T Geloove overwint de wereld door den Geest
Die waarheid is, daar 't vlees maar toe-legt op verleyden:
Hy heeft de vreese Gods, die niets gebeurlijks vreest,
Nadien geen ding hem kan van Christus liefde scheyden.
Volgt soo Theophile Appollos aan de hand:
Sy vinden beyde in 't sien, en oeff'nen van haar pligten
Soo ligt, als vreugt, en troost: welke yver met verstand
Uyt God, na God, tot God doet al haar daden rigten.
|
|