De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Besluyt en toepassing.OP dat ik dan bepaal in 't kort,
'T geen God tot u niet min als my seyt;
1. Erken uw staat: 2. Betoon uw vryheid
Dats 't al, dat ons geboden wort:
Maar van hoe grooten, uyt-gestrektheid!
Is hier in schets nu voor-geset,
'T geen ons de wond'ren van Gods Wet,
Te sien geeft in haar onbevlektheid.
Ga naar voetnoot*Volmaakte wet! die 't oog verligt
De ziel bekeert, maakt wys den slegten:
Koom hier gy zielen! merkt ten regten,
Ga naar voetnoot†Uw aan-geboren aan-gesigt;
Niet na het vlees, na d'eersten Adam:
Weg, weg daar meê; dat is geweest:
Maar soo ons God door sijnen Geest
Herschiep in Jesus, die hem na quam.
Dees herten-spiegel die niet vleyt,
In uwen staat en pligt 't ontdecken;
Stelt u ten toon uw schennis vlecken,
Van stêge ongehoorsaamheid:
Sooge ongeloovig en ondankbaar
Ontkent, veragt, het Heyl uws Gods,
Vergeet den grond-slag des gebods,
En houd die snoode munt voor gankbaar,
Van uwes selfs geregtigheid,
Ga naar voetnoot‡(De slag-veer uwer Gods-dienst pligten,)
Voor uwen Schepper op te rigten:
Ten hoon van sijne Majesteyt.
Ik swyg van sporeloose slagen;
Waar van sig ook een Heyden schaam:
'T is sonde selver, dat den naam
Van deugt tot uwent wert gedragen.
| |
[pagina 32]
| |
Waar in dog kan uw deugt bestaan,
Die nog ondeugsaam segt te wesen?
Ga naar voetnootaWaar sag-men druyf van doornen lesen?
Kan slaaf als slaaf in vryheid staan?
Ontwaak, sie toe; hoe nauw dit luystert;
Ga naar voetnootbGod eyscht geloof, voor alle werk:
Op dat de ziel zig dus versterk,
Van 't vlees beset, aan 't vlees gekluystert:
De beste zielen die 't begin
Ga naar voetnootcDes deugts erkennen, haar gegeven
Van God, om na sijn Wet te leven,
Niet stuks-wys maar met vollen sin,
Bevinden nogtans in haar leden,
Een wet die met d'erkentenis,
Van haare vryheid strydig is,
En haar verrast tot overtreden:
En tegens dese geen verset
Voor 't overromp'len, als 't bespringen;
En redding van dees struykelingen,
Als d'onderwerping aan Gods Wet:
Die met haar vryheid t'onderstellen.
(Gelijk Jehova is haar God,)
In 't pit en kragt van elk gebod,
Het oordeel tegen 't vlees sal vellen;
Om haar te heffen boven 't vlees,
'K meen 't vleeslijk oordel, Satans spinsel:
Want uyt dat vals vervloekt beginsel,
Ontstaat de schuld, 't verwyt en vrees.
'T verstand van 't vlees, dat steeds wil werken
Tot wel-zyn, niet uyt dankbaarheid,
Wort middag-klaar ten toon geleid,
Aan die Gods Wet, Ga naar voetnootd soo 't hoort bemerken.
De sonde en sondelijken aart
Wort dus ontdekt, en wy gedreven,
Te vaster Christus aan te kleven
| |
[pagina 33]
| |
Regtvaardig door 't Geloof verklaart:
En om de levendige trecken
Te toonen van Gods Even-Beeldt;
Waar na we sijn vernieuwt, herstelt,
Sal dit tot hand-geley dan strekken.
God die in sijnen Soon besat
Een vol vernoegen; en sijn werken
Gebruyckte, op dat wy 't souden merken;
En houd niets voor sijn Beeld, als dat
Wy onse volheid in dien Soone
Erkennen tot geregtigheid;
En wat wy zyn in heyligheid,
Door onse daden steeds vertoonen:
Dat is het vyer, waar mee Gods Geest
Ons aansteekt; liefde, om de waarheid
'T ontdekken in haar eygen klaarheid,
Die eerst verborgen is geweest:
Haar Schildery, was selfs haar deksel,
Op Sinaï aan Israël;
Maar, ô! aanbiddelik bestel!
Nu sienwe sonder over-trecksel
Dees selve wet, in 't grond bewerp
Ontleed gevat, en voor-gedragen;
Om God (niet menschen) te behagen,
Die soo haar predikt, preektse scherp:
Als 't woord, dat d'innerlijkste deelen
Van 't hert doorsnyd, daar 't ingank vind;
En die bewindselen verslind,
Die 't wortel-quaad voor 't oog verheelen:
Dees Wet soo suyver voor-gestelt,
Toont dat de Leere der genade,
Geen open laat voor lust ten quade;
Als die ons deugt en vryheid spelt.
Die Geest maakt levend, daar de letter
De dooden vast houd in de dood:
Een wan-gebruyk thans laas! soo groot,
| |
[pagina 34]
| |
Dat selfs den bitt'ren naam van Ketter
Een ziele, die haar God bemint,
En die hier derft de waarheid spreeken,
Soo staande-voets wort aan-gestreeken
Van 't gros der menschen steeg, en blindt.
Maar blinde, sta; hoor eens! waar heenen
Laat gy u dryven? in de gragt?
Wat heeft u Jesus aan gebragt?
Is sijn genâ vergeefs verscheenen?
Hoe duur sal u den Christen naam
Nog staan, gedagvaart voor Gods oordeel!
Blyft gy versaaken 't regt en voordeel
Dat bond-genooten Gods betaamt!
Gods Wet, is aan Gods volk gegeven
Aan Gods verlosten anders geen:
Erkent gy ook u vry? soo neen,
Hoe kunt gy na Gods Wet dan leven?
Ga naar voetnoot*Gy zyt aan sijn geregtigheid
Niet onderworpen; uw gewisse
Blaast dreyging ter verdoemenisse
Wat schim, wat spook van Christenheid
G'omhelst de schaduw, en laat vaaren
De saak, en let niet eens op 't end,
Ik roep u toe; ik bidd' u; wend,
En koom tot luystren, en bedaaren:
Hoor wat Jehovaas Wet uw segt;
Daar aan moet gy geloove geven:
Dan wort-se 't rigt-snoer van uw leven,
Als Christen, wettig en met regt.
|