De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Scherpe Prediking van de Wet der Tien Geboden. GY menschen, die den Christen Naam Op 't voor-hooft voert, en op derft geven, Gods Wet den Zegel van uw leven Te zyn, ik roep u al te saam; Niet tot een praetjen slegs in 't hondert: Maar tot het luystren na Gods stem, Op datse u digt op 't herte klem: Schoon 't (als op Sina) hier niet dondert. Gy slaafsche Geesten! die altyd Van Werken praat, en dwang van wetten; Ik maan u, om eens op te letten Wat gy met eygen mond belyd: Gods Tien Geboden zyn gegeven, Dat segt gy selfs, (om eens herhaal Te maken van uw' eygen taal,) Ten regel van uw doen en leven; Maar 't slipt 't en zy met dit verstand, 1. Dat gy Jehova, die 't geseyt heeft, 2. Voor God houd, en die u geleyt heeft In vryheid uyt Egypten-land: 3. Die u verpligt, u stipt te wagten, [pagina 25] [p. 25] (Na 't voorschrift voorts door hem gemaakt) Dat gy die vryheid nooyt versaakt Door woord of werk, uyt al uw kragten: 4. En dus de Liefde tot uw God, En naasten uytdrukt in uw leven: Dat heeft Gods Soon u op-gegeven, Als 't eerste en tweede Hooft-Gebod. Dit vier-tal segt gy met te seggen, Myn levens-regel is Gods Wet: Maar mits niet een uyt hondert let, Wat saken in die woorden leggen, En loopt-se daarom dom voor by, Soo wil ik 't u en my doen hooren: Gy zielen leent uw hert en ooren, Kent wat de kern dier saken zy. Vorige Volgende