Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien Geboden Gods
(1686)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 82]
| |
Verbied z' hier alle slag der booze ton-gebreken,
En wat d'Oprechtigheid en liefd' in 't aanschijn spuigt.
Waar van alhier een deel voor zijn geheel genomen,
Vervangt t'geen eenigzins daar mee gemeenschap heeft;
't Aandachtig ga-slaan doe ons hier te binnen komen
Al 't dood'lijk satans spog dat in en om ons kleeft:
Ga naar voetnoot(a) Die loogenaar van ouds, ja vader van de logen,
Ga naar voetnoot(b) Was eerst van al een valsch getuige, tegen God;
Waar door ons Ouders zijn heilschendiglijk bedrogen
En 't Menschdom neer gerukt tot deeling aan zijn lot:
De schuld des afvals, met de hoogverdiende plagen
Van die niet blijven kon in Waarheids Zaal'gen stand;
En hier van afgevloeit, wat naam zy mogen dragen,
Die daden des bedrogs met tonge pen of hand;
Waar van d'afzicht'lijkheid te beter ons zal blijken;
Zoo wy de waarheid die des naastens eer bewaakt,
By teegen-stelling hier geboden, vergelijken;
In haren schoonen glans, by dees' op't hoogst mismaakt:
Die puikdeugd scherpt ons in een zaak zoo s'is gelegen
Te kennen, en bewust, ook zoo te doen verstaan:
Zijns naastens doen en stand ter goeder trouw te wegen,
Met alle oprechtigheid liefd-dragende aangedaan;
In een volstandigheid van zoo te doen, als zeggen;
Geen reed'nen uitten als wel rijp'lijk overleit:
Stilswijgende, daar 't past geen feilen bloot te leggen
Eens anders buiten nood, vervremt van dobbelheid:
Gespraakzaam en beleeft; en na vereisch van zaken
Vrymoedig, buiten vrees van afgunst, 't misbedrijf
Des naastens, t'zijnen nut, aan hem bekent te maken;
Door een berisping die in 't perk der liefde blijf.
En daar t'ons zelfs betreft; zal s'onze reed'nen sprengen
Door 't zout der zedigheid, om geenen eigen lof
Als tot verdediging, daar 't nood doet, voort te brengen:
Of eenen wandel die voor beeldelijke stof
En prikkel geeft ter deugd; door onberisp'lijk leven,
| |
[pagina 83]
| |
Voor God en menschen t'zaam: O wierd dit zoo betracht!
Zulks zouw de Christ'nen doen een-zielig t'zamen kleven;
Ga naar voetnoot(a) Dan wierd de waarheid uit het herte voortgebracht:
Hoe ernstig zouw men dan zijn eige wegen ga-slaen!
Zich mijdende van al wat wangestaltig is:
Zijn broeder niet zoo licht met loode schoenen na-gaan
Of quetsen met de tong ten blaamen ergernis.
Maar Och! hier rijst een zwerm, een Wolk van overtreden:
Zoo groot, zoo algemeen; die alle banden breekt
Der Wet: en dutten doet in schik'lijk hier t'ontleden
Wat giftig angel in de meeste woorden steekt:
Een loogen om vermaak, en kortswijl, uitgeslagen
Word spot'lijk op de lijst der zondekens gesteld
Die doch niet Dood'lijk zijn; dat Romen moet behagen:
Daar een om beters wil en voordeel, meerder geld;
Die veele meenen dat men immers moet verschoonen,
Daar z'om 't gerief'lijk nut als prijs'lijk zijn geacht.
Die tot die losse kout zich zoo genegen toonen
Word door gewoonte licht een eelt op 't hart gebracht:
Dat dan, gevoel'loos, in die zonde voort doet stappen;
Die waanend' eigen heer te wezen van hun mond,
Om-wand'len met de tong, in haet'lijk achterklappen:
Dat zeggen, waar of valsch, rust op een boozen grond:
Ga naar voetnoot(b) Een splinterken in 't Oog tot Balken op te maken:
Ja s'naastens deugdzaam doen in omgekeerden schijn
Te stellen anders voor, zijn heel gemeene zaken
Daar veele, ook elders bot, vry afgericht toe zijn:
In een gespan, met die daar grager t'oor toe leenen,
Als tot een wijs gesprek der welgevalligheid;
Daar tegens stukken die vry grof zijn te verkleenen,
Ter lichtheid van een pluim, is thans een geestigheid,
En aab'len trek en kunst van met den bek te spelen;
Dier Vogels die te hoofen op der rijken dis
| |
[pagina 84]
| |
Zich azen, en op 't slaafst hun meesters feilen streelen,
En strijken na de wol, na dat hun inborst is:
Zulx stijft der Vorsten Geest niet zelden in het quade;
Die nooit de waarheid zien als steelswijs, nu en dan:
Om dat m'er alles kleed in valschen mom-gewade,
En zulk een best hoveert die dat behendigst kan:
Daar leert men veinzen en d'onnozelen te mompen,
Door glimp van minzaamheid, in woorden, en gelaet:
Op 't needrig aanzoek in 't beloven onbekrompen;
Waar af men niets en meent, of valk daar tegen gaat:
Waar door niet weinig zijn erbarm'lijk uitgekloven;
Vergeef verlangende, gesleept bedrieg'lijk om.
Doch door die vonken zijn ook and're dicht bestoven,
Der welker nauwlijx een op hoofse drempels klom:
Van taal-lui, die geleert een weinig meer als lezen,
De Richtbank kraken doen; daar elk een vaardig Recht
Naar evenredenheid most worden toe gewezen,
En buiten zugt van gunst, of haat, den twist beslecht.
Hier zijn de gauwers die de kracht van hun geleertheid
Ten meesten doen bestaan (de Goede neem ik uit,
Die schaars te stikken zijn) in streeken der verkeertheid;
Waar door den loop des rechts in 't voort gaan word gestuit:
Wiens tong en pen te huur tot schrijven, en tot spreeken,
Veel schalke slagen doet, en speelt nu Fijn, dan groff;
En 't grondstuk van 't geding bedommeld in een deeken
Of digte schuif-gordijn van zonderbare stoff:
Breed' omspraak; hier verzet, om ergens af te treden;
Daar tussen-val; verstek; of dralende verleng:
En wat dier namen meer veel tijds en plaets bekleden,
Eer dat men 't hangend pleit in staat van uitting breng.
Dit is de pijnbank van de dings-lui, die hun zaken
Zien rekken uit haar schik; waar af hun beurs, en hert,
Het trekken smert'lijk voelt: en naauw aan 't einde raken
Na Jaren lang verloop, als eens gevonnist werd:
| |
[pagina 85]
| |
Ga naar voetnoot(a) O Richters stut dien stroom, die, in den Naam des Heeren,
Na yders rang, een hoog of laage vierschaar spant;
Ontdek den list van hen die 't Recht in alssen keeren
Wier arge uitsporigheen vereissen praam en band,
In 't rollen over veel bedriechelijke schijven:
En stilstand zonder nood, schier nergens om, als dat
Het Kamer-recht quanzuis in sleur en stand zouw blijven:
Dat zulke Vogels dient aan 't zlinks eind opgevat,
In 't stout verdeedigen van averegtse zaken;
Toon eenmaal in dit stuk dat gy Gods plaets bekleed
Met voor de Waarheid en Gerechtigheid te waken,
En uw gezach tot straf des loogens-vonds besteed:
Ga naar voetnoot(b) Zoo zal een wrevelig getuige niets vermogen,
Die zijnen naasten schelms betichtigt, en onteert;
Wanneer hem voor 't gericht in schande neer gebogen
Die uitgespoge klad in 't eigen aanschijn keert;
En hem rechtvaardiglijk word op geleit te lijden
't Geen hy uit boosheid had zijn broeder toegedacht;
Zoo zal men uit ontsag zich bet van valsheid mijden,
Waer door 't gemeene best veel leeds word toegebracht:
En zoo veel lieden in 't byzonder door die treeken
Misleid, bedroogen, zijn geworpen overstag;
Van hen die eereloos hun woord en handel breeken,
Als d'uitkomst radd of traag haar list voert aan den dag.
Die boose waren om den kooper uit te strijken
Met voordacht veilt en prijst, doet zulx ter quader trouw
De Winsten dus gehaalt en kunnen niet verrijken;
Maar stooten op de Ziel te laat met na-berouw:
Ga naar voetnoot(c) Dat ook de Kooper zegt; 't is quaad 't is quaad, die Waren
En zijn 't niet; maar zoo haast hy heeft den rug gekeert,
Zich zegent van die koop, is uit den streek gevaren
Van liefde en Waarheid, die oprechter hand'len leert,
| |
[pagina 86]
| |
De weyffelmaats die in zijn by zijn yemand eeren
By wien zy zonder schroom zich mesten over 't maal;
Maar achter rug dien lof tot schimp en smalen keeren,
(Een averegtsen loon voor 't al te goed onthael)
Zijn van die Huichelse en die losse Tafel-broeders,
Ga naar voetnoot(a) Welke alsse t'samen zijn (gelijk hen God verwijt)
Veel quaads en lasters van den Zoone hares Moeders
Uit geven; die och arm dien hoon onwetend lijd.
Ga naar voetnoot(b) Die achterklappende ook het heim'lijk openbaren
't Geen nutter bleef gedekt, en of'er aan de zaak
Ontbrak; ter vulling niet haar eigen vinding sparen,
Besteden hert en tong aan 't booze met vermaak:
Drekvliegen, die op 't schurft in stank en vuilnis-hoopen
Zich zetten; meest verkuist met uitgespoge praat:
Zoo noestig al den dag om nieuwkens op te loopen,
En t'huiswaart keeren met het slijk van markt en straet:
Dan blaast men dees en die veel tijdingskens in d'Ooren
Die 't zaad van onlust zijn, en door hun onbescheid
De Vrindschap knakken, en de zoetste Vreede stooren:
Ga naar voetnoot(c) Als zulken stookebrand voorname Vrinden scheid.
Ja derft in 't byzijn wel een ander vinnig nijpen;
En zoo 't die vat en voelt, hy noemt het boertery:
Vast bezig om zich zelfs by kop en neus te grijpen
Door 't onderhoud dat aan een wijzer lastig zy:
Ga naar voetnoot(d) Daar niet den mond alleen maer oogen, voeten, vingeren
't Verkeerde werktuig zijn der lieden Belials;
In 't spreeken, wijzen, doen en wenkend' om-te-slingeren:
Gebeerden meest gezien zoo deugdeloos als vals:
Zulk een zal u 't gehoor met tastelijke loogens
Vervullen, door 't verhaal der zotste vremdigheen;
Of op het groot betrek zijns rijkdoms, en vermogens
Breed stoffen, schoon zijn stand behoeftig is, en kleen:
Of op een lange lijst zijn Deugd en Daden tellen,
| |
[pagina 87]
| |
In eigen roem: een zaak die grooter zielen past;
Of Guite-stukken, en bedreeve Ranken stellen
In 't midden als wat moois, zijn Ziel ten dubb'len last:
En halen staalkens op die Deugtzaam' Ooren tergen;
Waar meed ik niet en durf besmetten mijn Gedicht:
Ga naar voetnoot(a) Als die van Zodom, die haar zonden niet verbergen;
Maar vry uitspreeken met een schaamt'loos aangezicht,
En kittelend vermaak: wijl van dien droezem dronken
Zijn Geest geblind doekt is, die Eer in schande steld
(Als of een schurfde met zijn ettrig zeer wouw pronken)
Ja 't geen hy nooit en deed met stijve kaken meld:
Uitzinnige ydelheid! des Quaad-doens zich te roemen;
't Zy dan gepleegt of niet, waar door hy schuldig staat;
Als uit zijn eigen mond de Richter hem zal doemen,
Die tot verdoens toe doch de loogensprekers haat:
Maar, die by monde dus zijn inborst geeft te kennen,
Word door den band gelijk een ongeteugeld Paard,
Bevonden in het quaad, met spoorloos voort te rennen:
Die schaamt' en tucht vertreed, en zoo zich openbaart:
Verkocht Gelevert tot een dienknecht der Godloosheid;
Die zijnen Doopnaam steeds verloochent en beliegt:
Doch dit verschoont hem niet die met bedekte boosheid
Te pleegen, voor een poos doorzicht'gen zelfs bedriegt:
Wiens uitterlijk gelaat gansch zeegbaar, ingetoogen,
En woorden, glad en zacht, verbergen een gemoed
Dat zich in 't end beklapt, ten toon stelt voor elx oogen;
Daar 't in zijn smuik-bedrijf God Toorn ontvlammen doet:
Zoo word een Huichelaar door zijnen mond gevangen:
Een Valsch en dubb'le Tong, wat baatze doch? wat loon
Zal een geveinsde van des Heeren hand ontfangen?
d'Afgrijslijkheden van een eindeloozen hoon:
| |
[pagina 88]
| |
Kan dit den loogenaars geen schrik in 't harte baren?
Voor Hem, wiens vlammend' Oog hen doorziet in den grond?
Gy die den Heere vreest ontwijkt, en laatze varen;
Ga naar voetnoot(a) En hebt gy't leven lief, bedwing uw tong, en Mond:
Ja stiltze van het Quaade, en van bedroch te spreeken;
Bedroch, dat, hoe het veinst, te min bedekken kan
Zijn nukken, en het nest der snoodste ziel-gebreeken:
Ga naar voetnoot(b) Die niet in Woorden valt is een volkomen Man;
Met heb'lijkheid en kracht die zeldzaam is, bedegen,
Om 't gansche Lichaam als te houden in bezit:
Laat ons dan hier ter plaats aandachtig overwegen,
't Gebruik en misgebruik der tong, dat kleine lit:
't Geen groote dingen roemt, maar is in 't loogenspreeken
Een vuur, een weereld zelfs der ongerechtigheid,
Een onbedwingzaam quaad, dat van de Hel ontsteeken,
Een doodelijke vergif door onze leen verspreid:
Waar onder zy gesteld, een Adder is in 't bijten,
En in zich zelfs verdeeld; want door haar Looft men God
Den Vader; en door haar uit een boos-aardig wrijten
Word die Gods beelt'nis droeg, gevloekt, beticht, bespot:
Ga naar voetnoot(c) Dit moet, O broeders, zegt Jacobus, niet geschieden,
Dat 't zoet en 't bitt're wel uit een en zelve Bron.
Een Duivels-dienstig doen van deugdelooze lieden:
Des Waarheids borst kleinood zy helder als de Zon;
Wiens zuiv'ren Hemelglans aan ons altijd most strekken
Een leerzaam zinnebeeld van blanke oprechtigheid;
Die, schoon een wolkig kleed haar aanschijn mag betrekken
Haar licht bewaert, en flus in kracht haar stralen spreid;
Laat ook zoo luister-schoon de deugd, te voorschijn komen
| |
[pagina 89]
| |
Die hand en lippen bey doe stemmen over een;
Daar, in zachtmoedigheid en wijsheid ondernomen,
Al 't werk des Vromen breekt door damp en nevels heen,
Van misverstanden,en te vroeg gestreeken oordeel:
En daar hy 't hart eens zots ziet leggen op zijn tong;
Ga naar voetnoot(a) Zijn oogen staan in 't hooft, en 't zwijgen tot zijn voordeel,
Ontdekt ter rijper tijd 't belangen dat hem drong:
Daarom bezorgt hy steeds 't geen God en Menschen eerlijk
By d'uikomst blijken mag; en word hy aangezocht
Tot Broederlijke hulp, hy houd zich niet afkeerlijk,
Door een geveinst vertoog van onmacht by gebrocht:
Niet licht belooft hy yets; maar heeft hy 't Woord gesproken,
Dat's Zegelvast, en meer als een gestaafden Eed;
Door lichthart los gedaan, en ruim zoo licht verbroken:
Ga naar voetnoot(b) 'tGezeide komt hy na schoont'zijner schaad' en leed.
Bescheidelijk nochtans; niet met een koppig drijven,
Als die omzichtelijk zich dient van wijs en tijd;
Als liefd' en waarheid maar in haar gemerken blijven,
Dan geeft hy bot, zoo veer Godvruchtigheid dat lijd:
Ga naar voetnoot(c) Hy zal, in 't Recht gevergt, zijn twistzaak wel betwisten;
Maar 't heimelijke tot zijn tegendingers last
Niet toornig werpen op, in tijd-en-woorden-quisten;
Veel min een valsch verwijt, dat niet ter zake past:
Ga naar voetnoot(d) Maar liever trouw van Geest veel overtreding dekken,
In stilte; of eist de nood een daad geopenbaart,
Zoo dat zijn zwijgen zouw tot wichtig onheil strekken,
Hy wenst het quaad gestuit, de dader zelf gespaard:
Ga naar voetnoot(e) Waarom hy hem voor af door broederlijk vermanen
Poogt t'ondergaan; en dopt dien ernst in vriend'lijkheid
| |
[pagina 90]
| |
Om 't hart tot inkeer van zich zelf den weg te banen;
En luistert hy, het is een vrucht van dat beleid:
Dit is elk Christen, maar den Leeraars meest bevolen;
Van Jezus in zijn huis gesteld ter Zielen-wacht:
Op dat een Schaapken, als 't in 't wilde komt te dolen,
Niet wech-gedreeven, maar te rechte zy gebracht:
Bedreigingen en troost rechtmatig uit te deelen
Staat allen harders toe; geen eige vinnigheen
Te mengen in 't gesprek, ook niemans zeer te streelen,
Ga naar voetnoot(a) Geen wand met loozen kalk te plaasteren aan een:
Al zouw ook 't land daarom zijn woorden niet verdragen,
Ga naar voetnoot(b) En hy een Man des twists by 't Volk geheeten zijn;
Zoo Jeremias eens voor God bestond te klagen,
Zijn Zend-boo evenwel in zoo gehaatten schijn:
Die 's Meesters lastbriev' volcht, niet zijn verblinde driften,
Dat snoode Raadsluy zijn; en nemen 't oordeel in
(Van wie het wezen mag) 't geen 't waar' van 't valsch zouw schiften;
Zoo spreekt en hoort men 't quaade met onbedachten zin:
‘Een Wijze die zich sluit in d'omring van zijn zaken,’
Op dat hy niet te los ten nadeel vonnis strijk,
Bemoeit zich weinig hoe het and're doen en maken:
Neemt ook geen straat-maar aan als op een naakter blijk;
Eerst overwogen met bezadigden gemoede:
In 't zeggen niet gereed maar met lieftalligheid;
Zijn ooren luisterscherp staan open voor het goede,
Ook daar hem zijn vergrijp tot beet'ring word gezeid:
Ga naar voetnoot(c) Als die de wonden eens Beminnaars trouw kan achten,
Maar bidt de kussingen des Haters vierig aff;
Als Joab, Jethers Zoon met Moord in zijn gedachten,
En dien Iskarioth Gods Zoon verraad'lijk gaff.
Veroorloft hy zich ooit tot jok en boerteryen,
| |
[pagina 91]
| |
Ga naar voetnoot(a) 't Zy spaarzaam, en gespengt met zede zuivrend zout;
Ga naar voetnoot(b) Die regt op stond en maat zijn woorden weet te vlijen;
En zich van laff gevlei, en bitt'ren schimp onthoud:
Maar, laat nu zulk een Man, uit duizend een gelezen,
Zich opdoen onder ons met dees hoedanigheen;
Die zelfs en kan niet vry van hoon en rug-spraak wezen,
Maar word een doelwit van die pijlen in 't gemeen:
Doch dit schijn ons niet vremd in 't nodig overleggen,
Die zaak is overlang bevonden dag aan dag;
Het gros der Menschen eert de Deugd van hooren zeggen;
Schoon m' evenwel van beijds haar zien noch luchten mach,
Daar d'ondeugd speelt den baas met heerschende vermogen,
Ter smuik of openbaar: afkeerig van het licht
Der waarheid dat zy haat, om dat het stelt voor oogen
Haar duisternis: zy werpt die vlak dan in 't gezicht
Van die een beter deel beminnen en bezitten;
Op dat hun Opperkleed, bezoeteld van dat slijk,
Geen onderscheid en toon: al wat men op kan vitten
Ontdekt den bitt'ren wrok van zulk een ongelijk.
Zoo 't weldoen evenwel met stralen door kan breken,
De wangunst van den glans die zoo een Man verheft
In agting, volgt hem steeds op't spoor met Tonge-steeken:
Gelijk op't licht der Maan een nijd'gen reekel keft.
Doch zoo men met dit quaad bescheid'lijk weet te hand'len,
't Word tot een plaaster voor zijn eigen pijn'lijk zeer;
Past niet een Groote Ziel met rustigheid te wand'len
Door quaad en goed gerucht, en tussen schand en eer?
Hy weet dat zijn geluk in 't eigen goed geweten
Niet in de meening van een ander moet bestaan;
Daar eenen grooten Naam volmondig uitgemeten,
Door 't vleijende gerucht, is enkel wind en waan:
| |
[pagina 92]
| |
Die ook van s' gevers wil afhangklijk geen vermogen
Daar over laat aan hem aan wienze valt te beurt;
Waar in de slimste licht een beter voorgetogen,
Een daad die haat'lijk is voor prijsbaar word gekeurt:
Ook die men heden roemt en toejuicht vol behagen,
Eer morgen uitgemaakt, gescholden, en onteert;
Des is 't een armen schat, die in den mond gedragen
Van 't wispelturig volk, in min als niet verkeert:
Bevind men tijd'lijke eer, op juiste schaal gelegen,
Zoo licht van waarde en wigt; zoo moet aan d' andre zy
De schande dus genaamt niet zwaar op 't harte wegen;
Is 't dat men buiten schuld, spot, hoon, en Naam-smet ly,
En om des Heeren wil in 't jagen naar het goede,
Die smaadheid Jezu is een cierlijke Eerenkroon,
Die weinig Hoofden past; men draagze wel te moede,
Daar s' Meesters voorbeeld zich zoo helder ons vertoon;
Hy die tot in den Dood de Waerheid heeft beleden;
De schand en tegenspraak der zondaar fier veracht;
Zijn zaak Gods recht beval; ter heerlijkheid getreden
Na 't overwonnen leed, de boosheid spill haar kracht,
Ga naar voetnoot(a) Des Vroomen Heuchenis zal doch tot zegen wezen;
Maar, der Godloozen naam zal rottende vergaen:
O laat ons in der tijd de nutte Vrucht noch lezen
Van dezen Doorne-struik hoe scherp haar prikkels slaan:
't Blaast licht den hoogmoed op, zich veel te hooren prijzen;
Daar tegens kan de neep van een verachtzaam woord
Ons bet ter need'righeid en zelfs doorzoekking wijzen;
De wortel isser doch al spruit het quaad niet voort:
Want of men uiterlijk van yemand te beledigen
En hand en tong weerhoud, Gods Wet vereist wat meer
| |
[pagina 93]
| |
Om s'harts genegentheen te stutten, te bevredigen;
Die in ons binnenste strijd voeren t'elken keer:
Zoo word het denken ook gezet op ijk en pegel;
In 't volgende Gebod het slot van 't Tien-getal,
Dat d'andre Vijf bestierd: en zet op 't hart den zegel
Gelijk 't begin der Wet gewilt heeft, eerst en al,
Zoo veel onmiddelijk de Gods-dienst mag betreffen:
Dus word het eind aan zijn beginsel weergehecht:
Om ons ten hoogsten trap van liefd en deugd te heffen,
Tot s'menschen eersten stand oirspronk'lijk goed en recht.
Die in d'onnoozelheid geen ongeschikt begeeren
En kende; d'eerste stoot waar door hy dood'lijk viel:
Daar dit gebodt de naam van draagt, dat ons moet leeren
Hoe die beweging thans 't gewicht is van de Ziel:
Ten goede, zooze word bestierd van plicht en reden;
Maar die weerspannig, helt en neerstort in het quaad:
Doch, laat een sneed'ger pen die eigenschap ontleden,
't Bedien ons nu gelijk de Wet het hier verstaat.
Wy hooren dan;
|
|