Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien Geboden Gods
(1686)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijGy en zult niet Dootslaan.GY zult niet dooden
Verbieds-gewijs bevangt al wat zig trekt daar heen:
't Vooronderstelde is hier het leeven; en van noden
Tot beetr' kennis, in dit opzicht, wat t'ontleen:
Dit waant elk dat hy weet en niet behoeft te leeren,
Om dat hy wast, en zig beweegt, als plant en dier;
Maar laat ons liever tot den oirspronk opwaarts keeren,
Ga naar voetnoot(a) Daar in 't begin den Mensch een levend schepsel wier'.
Gods Almacht had een klomp uit stof gevormt doen worden,
En blies hem in de neus den adem Gods, zijn ziel;
De goedheid die een straal zijns beelds met vlees omgordde
Voltooide een Schepsel dat ten hoogsten Hem geviel:
Daar 't Goddelijke schoon stond zigtbaar in te lezen;
Byzonderlijk gemaakt tot zijnen roem en lof:
Zijnde en onzigtbaar, een verstandig blijvend wezen,
Zelfstandig t'zaamgevoegt met aarde en logge stof.
Aan die vereeniging geef ik den naam van Leven;
d'Instorting eener kragt tot alle werkzaamheid:
Een knoop die ongekreukt in klem zouw zijn gebleven,
Uit kracht van Gods Verbond den Mensche toegezeid,
Zoo niet ons Oud'renpaard zelfwillig uitgeweken
| |
[pagina 46]
| |
Van d'eerste Zaligheid geschonden had die Wet;
Het gansche Menschdom van het leven Gods versteken;
En zoo de sterflijkheid op allen voortgezet:
Zulx was 't gewigt des Vloex, die, na den Mond des Heeren,
De zonde onmidd' lijk volgt, (een schrik voor al wat leeft;)
Ga naar voetnoot(a) Die 's Menschen stof'lijk deel tot zijn begin doet keeren,
En zijnen Geest tot God, die hem gegeven heeft.
Dit tijd'lijk leven dan van God te leen ontfangen,
Vermaan ons van den stand der aanstaande eeuwigheid:
Op dat wy 't, als Hy roept, met weldoen wederlangen;
Hier toe is 't ga staan by de Wet ons opgeleit.
‘God heeft een eigen trek ter zelfs-behoudenisse
Den Dieren ingedrukt, tot Mier en Piertje toe;
Zelf d'Oester sluit voor 't mes, zoo krimpen stomme Vissen
Van vrees voor sterven dat haar wezen heel ontdoe:’
Die heilzaam eigenschap den Mensch ook ingeboren,
Op redelijker wijs onzondig in 't begin,
Heeft haar gematigheid door d'eersten Val verloren,
En erger als in't Vee word eenen woesten zin:
Het wettige gebruik der middelen die 't leven
Bedienstig zijn, ter spijs, ter kleeding, en vermaak;
Word omgewend, als 't hert door lust-genot gedreven
In 't misbruik heel bederft de goedheid van de zaak:
Wanneer een Gulzigaart door t'onbeschoft genieten
Zijn Levens-geesten dempt, en brout zich smert en ramp:
‘Gelijk het licht der lamp, geblust door 't overgieten
Der oly, die haar vlam most voeden, word een damp:’
Elk onverlaat die brusk zich in 't gevaar gaat storten
Heeft schuld aan eigen moord, 't zy dan in ernst of spel;
Nog meer, die hopeloos zijn tijd bestaat te korten,
| |
[pagina 47]
| |
Met koorde, scherp, of gif, vlak tegens Gods bevel:
Zich uit vertwijf'ling zoo ten eigenbeul te maken,
Is reden en natuur op 't schrikkelijkst verkacht;
Want, staat die noodwet vast dat elk den dood moet smaken;
Die zy ons van Gods hand (niet d'onze) toegebragt:
Doch, dier Rampzaal'ge, zoo verbijstert in hun zinnen,
Zijn weinig in getal, by hen die door den band
Zich zelf, en te gelijk haar leven heftig minnen;
Doch na de domme drift van hun verkeert verstand:
Daar eerst in d'eenigheid met God het geest'lijk leven
Bestaan most, heeft de Mensch zoo haast hy dat verloor,
Aan lout're vyandschap een open veld gegeven:
Die woelend in het hert breekt t'allen kanten door:
Gelijk een lichaam dat van 't leven is verlaten
Eerlang van wormen krielt, en rottende vergaat;
Ga naar voetnoot(a) Dus haatlijk zijnde, en meer malkand'ren dus te haten,
Is 't kenbaar blijk van een genadenloozen staat:
Die wangestaltenis baart t'allen tijde smarte;
En groeit door tegenlust van goede dingen aan:
Ga naar voetnoot(b) Laat Kaïn 't voorbeeld zijn, in wiens boosaardig harte
Het quaad tot erger klom, dat ons ten schrik moet staan:
Ga naar voetnoot(c) Zijn werken waren boos; zoo ook, zijn offerhanden
Die God niet aan en zag; gelijk het beste en vet
Uit Habels Lamme're-kooi: door Hemels-vuur aan 't branden,
Door aandrift des geloofs den Heere voor-gezet:
Dit dede Kaïns geeft in bitt'ren toorn ontsteeken;
Zijn aangezicht verviel door op-gekropten moed:
Zelf d'eigen aanspraak Gods en kan dat hert niet breken,
Daar geen belofte of geen bedreiging indragt doet:
Hy spreekt dan Habel toe, hy lokt hem uit na buiten,
D'onnoos'le niet bewust van d'uitgang die hem leid,
| |
[pagina 48]
| |
Om voor des levens licht zijn oogen toe te sluiten
Voelt stervende den wrok van 't Broeders nijdigheid:
De Doodslag was geschied; God vraagt hem na zijn Broeder;
Hoe stout, hoe onbeschaamt, was noch dit heilloos wicht!
Te zeggen, 'k weet het niet, ben ik mijns Broeders hoeder?
Tot dat geplengde bloed hem vliegt in 't aangezicht:
En op des Heeren vloek met een in wendig wroegen
Zijn ziel gedurig knaagt; en troost'loos zwerven doet;
Ga naar voetnoot(a) Het teeken zelf, dat die hem vonden hem niet sloegen,
Verdubbelde de stem van 't eerste Martelbloed:
Geprangt door vrees des doods van 't aanschijn Gods verstooten;
Ga naar voetnoot(b) Op d'inspraak van de Wet; die 's Menschen bloed vergiet,
Diens bloed in weerwraak zal van Menschen zijn vergoten:
Het schenden van zijn Beeld en duld de Heere niet.
Maar eist dan ziel voor ziel, (door ziel versta hier 't leven)
In hoogste billikheid; waar toe het wettig swaard
Den Overheden hier op Aarden is gegeven:
Zoo word het God'lijk regt gehanthaaft en bewaard:
't Zy 't glinsterend op den nek der Moordenaars geslepen
Ga naar voetnoot(c) Den schuld'gen hals doorhoud; of wel, d'onschuld'ge dek,
Met hen te redden die ter dood zijn aangegrepen,
En t'allen zijden een ontzachlijk werktuig strek:
Om alle uitsporigheid en moed wil in te toomen
Tot binnenlantse rust; en 't buitenlands geweld
(Als zachter middel mist) grootmoedig op te komen:
Zoo word en Krijgt en Vree op rechten voet gesteld.
Als voorstand en genaa door 's regts gestrengheid blinken,
Geen haat, noch eige wrok; en als de dapp're Vorst
Niet strijde uit lust op dat zijn Lemmer bloed zou drinken;
| |
[pagina 49]
| |
Maar meer na 't heil des volx als eigen glori dorst:
Aldus te dooden is om 't leven te bewaren,
Ten goede van den staat met openbaar gezag:
Dies d'onderdaan zijn hand van zulx te doen zal sparen,
Uit eigen onderwind, dat hier niet gelden mach:
De wraak is zijne niet, maar Godes; die t'beledigen
Schoon 't aan den Mensch gebeurt, houd als zich zelf gedaan;
Hy zal zijn Recht en Wet volkomelijk verdedigen,
En straffen 't quaad dat Volk of Rechter heeft begaan,
Maar, wijders; zorgt de Wet der Menschen voor 't uitwendige
Zoo veel het leven raakt; die palen zijn te eng:
De Wet des Geestes moet van binnen ons bestendigen
Tot een gematigtheid die ons vry verder breng:
Wat deugd is 't dat men zich van Moord en bloed te storten
Vermijd, uit vrees voor straf? daar doch de Wet belast
De nijd en toorn en haat in haar begin te schorten:
Zoo word de stam geknot, waar aan die vloekvrucht wast.
Had Kain zoo gestuit zijn opgevatte boosheid,
Hy droeg het Brand-merk niet van Broeder-moordenaar;
Wat zijn 'er in dit stuk al knechten der Godloosheid!
Gelijk men dag aan dag met smerte word gewaar;
Al stervenze alle niet op d'uitspraak van den Rechter
Als moorders op 't schavot; zy blijven in der daad
Ter hooge Vierschaar Gods, aan doodslag schuldig echter,
Ga naar voetnoot(a) In 't overtuigt gemoed van bitt're broeder-haat:
Onmoog'lijk is 't dien gloed in 't harts-geheim te sluiten;
't En zy een korte poos, om met te sterker kracht,
Als d'opgedamde stroom, te bersten uit na buiten:
't Zy dan met woest geweld of loosheid voortgebracht.
| |
[pagina 50]
| |
In listiglijk den gank des vroomen te beloeren;
Zoo word d'ontschuldige in 't verborgene gedood:
Of smadig bits verwijt zijn naasten toe te voeren,
Waar door men 't leven quetst, en tot in 't harte stoot:
Ga naar voetnoot(a) Zoo wekt den haat krakkeel; die uit haar stand en stede
De rust en liefde stoot, en daarze meester speelt
‘Niet zelden Oorloog baart in 't hartje van de Vreede,
Alwaar men met de pen malkand're grieft, en keelt;
En volgens't recht het zy gebruik'lijk of beschreven
Zijn naasten levend vilt, in d'eindeloozen twist’
Van 't slepend regtsgeding: daar zonder toe te geven
De zwakke word verdrukt en d'eenigheid gesplist.
Dit quaad toont Paulus zijn Korinthiers niet te passen;
Zoo weinig ons dan ook als Christenen, maar meer
't Gescheurde door den twist waar 't doenlijk t'zaam te lassen:
Wie zulx bewerkt en vind, wint voor zich rust en eer:
Die wijs en deugdzaam is moet zich bescheiden dragen,
En licht verzoenlijk zijn; niet al te stip zijn recht
(Wijl hem bevolen is den Vreede na te jagen)
Vervolgende, doen zien hoe node dat hy vecht;
En 's levens welstand niet wil in dien strik verhangen:
Daar 't sterven zeeker komt, en dat d'ervinding leert,
Hoe dat, terwijl men kijft om voddige belangen,
De dood wel beide velt, die aanlegt, en verweert.
Maar mits de vreede valt onmoog'lijk te bekomen,
Met allen, hoe gezocht; een Christen zie doch toe
Ter liefde van de Wet zijn tochten in te toomen.
Omzigtig dat hy nooit zijn naasten leed en doe:
En daar hy word getergt (om niet in arren moede
Zich zelven grof t'ontgaan) zich met een zachten geest
Te waap'nen, wijl hy weet dat gramschap, in haar woede
Zoo redenloos, altijd verboden is geweest:
Gezecht te rusten in den boezem van de dwazen;
Die om een beuzeling opvliegen: dit verstrekt
| |
[pagina 51]
| |
‘Een onweer in de Ziel 't geen met een grouwzaam razen,
Den Hemel des Verstands met wolken overdekt;
De lust in vlammen zet; glimt uit ontsteeken oogen;
Al 't geen ze werkt, in die beroering, is wat snoods;
Op 't hoogst verschrikkelijk in hen die veel vermogen,
Ga naar voetnoot(a) Des Konings grimmigheid is als de Boo des doods:
Wat staat te wachten van den toorn der slimste Vorsten,
Als ommekeeringen van Rijken? daar men weet
Datze in de besten zelf moorddadig uitgeborsten
Heeft daden uitgericht, zoo bloedig en zoo wreed:’
Dat bruizende geweld scheurt als de Ziel aan stukken
Van spijt en smert, wanneer s' haar wieken voelt te kort:
Noch laat d'oprechte zich daar dikwils van verrukken
Waar door het beeld zijns Gods in hem ontluistert word:
Dit doet ons vol van schaamt' een zond'ge zwakheid merken:
Neemt al; d'ontsteltenis is om een goede zaak;
Ga naar voetnoot(b) De toorn des mans kan Gods gerechtigheid niet werken:
Zoo lang ze hem 't bestier zijns zelfs onmachtig maak:
't Was wel den yver Gods die Moze deed ontbranden,
Doe hy de kalverdienst des volx by Horeb zag;
Ga naar voetnoot(c) Hy wierp de Tafels van de Wet Gods uit zijn handen:
Welk laatst' ten zinnebeeld, mijns oordeels, dienen mag;
Die dierb're letters ingeschreven door Gods Vinger
Vergruisden door dien val; maar onze oploopentheid
Verbreekt (dat erger is) om reed'nen veel geringer,
De Wet die Jezus heeft in onze Ziel geleit:
De gramschap evenwel word Gode toegeschreven;
Zulx drukt zijn afkeer uit van alle zondig quaad:
Zoo verre mag, ja moet men haar ook plaetse geven,
Ga naar voetnoot(d) ‘Word toornig, zondig niet; stelt alle stoornis maat.’
| |
[pagina 52]
| |
Die, dus geregeld, kan de moed en krachten sterken,
Tot noodweer daar 't moet zijn, zet laffe vrees aan kant;
En voelt in fierheid 't hart tot heldendaan bewerken:
Ter Eere van Gods Naam, en Heil van 't Vaderland:
Zoo staat de kloekheid pal in 't aanzien der gevaren;
Maar weegtze niet te min, en t'zamen ampt en plicht;
Om 't leven zoo zijns zelfs, als and'ren, te bewaren;
't Geen wilde stoutheid in de waagschaal zet zoo licht:
Des zijnze in 't minste by de dapp're niet te tellen,
Die voorbedachtelijk gaan vechten lijf om lijf;
En zich om 't punt van eer voor 't punt des degens stellen:
De naaste aan eigenmoord; een Duivels tijdverdrijf:
Wat vreemde dulheid! om geschillen te beslissen
Een wichtiger geschil, (daar zelf om 't leven werd
Gedongen,) aan te gaan? ô toegeschroeit gewisse!
Dat om een woord een gril, zulx goetkeurt in zijn hert.
Strekt grooter misdaad aan een mind're tot verzoening?
Foei! doen de Christ'nen 't geen geen Heiden voormaals wist?
Neem liever doch, en geef een eerlijker voldoening,
Zoo smoord men 't moord krakkeel, en opgevatte twist.
Ga naar voetnoot(a) Sprak Lamech eens van wraak, tot t'zeventig maal zeven;
Als Kains rechte Neef: recht anders leert Gods Zoon
Ga naar voetnoot(b) Zoo menich werf 't misdrijf eens broeders te vergeven:
Zoo stijgt een hoog gemoed verr' boven leed en hoon:
Ja, overwind zich zelf, en door het goed het quade;
Dus word die 't mind're leed zoo evelmoedig draagt,
Bereid om rustiger het meerd're te versmaden;
Zelf't leven voor Gods zaak, wanneer 't Hem zoo behaagt:
Ga naar voetnoot(c) Verzeekert van een wis behouden door verliezen,
Voor die om Jezu wil het lijden onderstaan;
Ga naar voetnoot(d) Die 't kort genieten van de zonde niet en kiezen
| |
[pagina 53]
| |
Voor 't eeuwig Heil; gevergt zoo scherp ter keur te gaan:
Die deugd blinkt helder in de hitte der verdrukking,
Wanneer de roode Draak die Menschenmoorder woed,
Met wat hem staat ten dienst, door aanval, door verrukking;
Als Tijdgeloof bezwijkt, dit staat op vaster voet:
Der schande en smert getroost, en angsten die haar pramen:
Terwijl ze 't Kruispad houd, al stervend wintze 't veld;
‘Zoo moet de Martelkroon der Lauwerhoed beschamen:’
Een ware Kruisgenoot is vry den grootsten Held:
Doch 't strijden in der daad des lijdens tot den bloede
Valt yder niet te beurt in onderdrukten schijn,
Schoon allen Christenen betaam'lijk met gemoede,
Ga naar voetnoot(a) En 't dooden onzer leen die op der Aarde zijn:
Op dat wy Gode en dus ons zelven mogen leven;
Als vrygekochten van de dienstbaarheid des doods:
Al zulx heeft Paulus zijn Kolossers voorgeschreven,
En aangeprezen als wat heerlijx, en wat groots:
Want wat zouw 't leven zijn, wanneer het, zonder regel
Van tucht en zeden, in onbandigheid verviel?
Dien stempel van de Wet, zoo geest'lijk, zette een zegel
Van ingetoogenheid, op een herbooren ziel.
Eist dan 't Gebod;
|
|