Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien Geboden Gods
(1686)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Want ik de Heere uwe God ben een yverig God, die de misdaad der Vaderen bezoeke aan kinderen, tot aan het derde en vierde lid der gener die my haten: ende doe barmhertigheid aan duizenden, der gener die my lief hebben, ende mijne Geboden onderhouden.WAnt ik de Heer uw' God die sterk en yv'rig ben
Bezoek de misdaad van den Vad'ren God-verachting
Aan hare kind'ren daar men niet mijn recht erken',
In 't derde en vierde lid der gener die my haten:
En doe barmhertigheid aan duizenden, die my
Lief hebben, en die mijn geboden niet verlaten.
Hy spreekt van straf aan d'een, van gunst aan d'andre zy,
Want Hy, die Israël ten erfdeel had verkooren,
En hen aan zich in Recht en Waarheid ondertroud;
Doet hier hen 't voorbeding van 't Godlijk Huw'lijk hooren,
En eyst haar trouwe die zijn trouw zoo smetloos houd:
Maar, zoo zy, zijnen Mond weerspannig, van Hem keere,
Ondankbaar, trouwloos, aan haar Maker, Man en Heer;
De vremde Goden als haar Boelen, na-hoereere,
Zijn grimmigheid ontsteekt op 't schenden van zijn eer,
Als dien Hy niet en wil den stommen beelden geven;
Maar zoekt met plagen t'huis die snoode afvalligheid:
De kinderen die aan der Oud'ren zonde kleven,
Die straft hy; tot zoo verr' dien evel zich verspreid.
Dies niemand meene dat, om's Vaders stout verkerven;
| |
[pagina 15]
| |
De schuldelooze Zoon zijn misdaad dragen zal;
Ga naar voetnoot(a) Die Wet staat vast; de ziel die zondigt die zal sterven:
Dit vonnis daalt op elk van ons, in Adams val.
Maar die gestrengheid word gemengt met veel genade;
Die lang de boozen spaart in zijn langkmoedigheid,
Brengt, om 's Gezalfdens wil, aan duizenden te stade
Den grooten rijkdom van zijn goedertierenheid,
Ga naar voetnoot(b) Die, mits zy eeuwig is Hem nooit en zal berouwen:
Zijn liefde heeft Hy in die zielen uitgestort,
En dat ontsteekt den lust om zijn Gebod te houwen,
Wijl uit die vruchten haar geloof bestendigt word.
Die Godsvrucht eist dat wy in waren ernst ontsteeken
De Heiliging zijns Naams be-yvren met bescheid,
De liefde tot zijn eer in 't hert te mond uitbreeke
En toont haar kracht in als ons daden en beleid:
Na luid van dit Gebod;
|
|