Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien Geboden Gods
(1686)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijGy en zult geen andere Goden voor mijn Aangezicht hebben.GEen and're Goden zult ghy voor mijn Aanzigt hebben.
Hoe reed'lijk is 't bevel van die weldoende God!
Want Hy is 't, Hy alleen, wiens Wijsheid, Macht, en Goedheid
Zijn Godheid toond alom, maar aan zijn Volk het meest:
Zoo volgt, dat deze plicht ons allen op 't gemoed leit,
Hem, als dien Eenigen t'erkennen in den Geest.
Den innerlijxten dienst van onze zielgedachten
Komt Hem, die Vader, toe, in Liefde met ontzag;
Betrouwend' in Geloof en Hoop op Hem te wachten,
Wiens over-opperheid al wat Hy wil vermag:
Boetvaardig, lijdzaam, na zijn schikking ons te buigen,
Dat past ons, en met dank t'ontfangen wat Hy geeft.
Maar, hoe zal dit Gebod eens schriklijk overtuigen
Den ongetelden hoop die zoo Ongodlijk leeft!
Ga naar voetnoot(b) Den dwaas, die in zijn hert zich vleyende derft zeggen
Daar is geen God: en sluit voor 't geen hy hoort en ziet,
Zijn hert en oogen, die zijn denken wederleggen.
Men spreek van 't Godendom der blinden Heid'nen niet,
Wier overleg (ik vrees 't!) den Christen moet beschamen,
Ga naar voetnoot(c) Wijl zy door leiding van 't natuurlijk schemerlicht
De kracht en Godlijkheid eens Scheppers konden ramen:
't Blijft daar, hoe Israël te buiten liep dien plicht:
En Romen dat de hulp van Engelen en Heiligen
Vertrout, begeert en wacht, wat krabt men aan dat zeer?
| |
[pagina 8]
| |
Hun dooling baant geen pad om ons misdrijf te veiligen:
Die waant hervormt te zijn vergrijpt zich licht al meer.
Een Schoolgeleerde mach op 't schuim der wijsheid pratten,
De Wijsgeer aan Natuur toeschrijven al 't gebied:
De Loskop eenen God in deuzige harssens vatten
Die hem gelijk zouw zijn, en zien zijn parten niet:
Een Vraat en Zuiper mach zijn Buik en Darmen houwen
Voor zijnen God, wiens hert in vuilen modder wroet:
Ga naar voetnoot(a) Een Gierigaart op't Gout als zijnen God vertrouwen,
Geen Goedsbezitter maar bezeten van zijn Goed:
Laat Trotzaart steunen op zijn slibberig vermogen:
Den Kranken op den Arts en zijner kruiden kracht:
Hoe, meinen wy dat God zal straffeloos gedoogen
Al d'Afgodistery van 's menschen wan-gedacht?
Hen, die gekeert van Hem den Vader aller Geesten,
In spoorloos onverstand, versmaden 't Godlijk licht,
Hun Ziel door Duivels dienst en ontucht als verbeesten:
Die gruwelen staan naakt voor 't Heilig aangezicht,
Hoe diep in 't herte, want zijn aldoorstralende oogen
Het binnenste des Mans doorzoeken in den grond:
Laat ons, des overtuigt, ons ydel denken, poogen
Door beter overleg te stoppen strax den mond.
|
|