| |
| |
| |
Burgerlijke Eerbied aan de vrouwen onzes tiids. Uit Overweging van hare lust tot de Dicht-konst, en vergelijking met het Werk van Juffrouw G. Gordon.
O Vrouwen, die de pen somwijl
Doet draven met verheven stijl,
Om, tot verlustiging der zinnen,
Iets t' ondernemen, dat de kracht
En roem van 't Vrouwelijk geslacht
Schijnt in zich zelfen t' overwinnen;
Zie hier een Voorbeeld, dat, is stof,
En kracht, den Vrouwelijken lof
Van Allen is voorby gestegen:
Want, zoo 'k mijn oordeel uyten derf,
Al 't and're was maar waterverf
Dat w' oyt van Vrouwen-handen kregen;
By dit volmaakt' in Zijn geheel
Op 't krachtigst' uitgwrocht Taf'reel:
Niet flauw gediept, of ingeschoten,
Maar zoo stoutmoedig aangetast,
Dat dit zich van verwijt ontlast
Voor 't keurigst oog der Konstgenooten:
In eed'le vinding voorgezet,
In houding, en verdeeling, net;
| |
| |
Maar 't geen het heerlijkste is van allen,
(Bezie het vry, en oordeel scherp;)
Met voor te doen een Onderwerp
Dat alle oprechten moet bevallen
Dit strek uw' ijver tot een spoor,
O Vrouwen, om voor oog, en oor,
Het schoonste en keur'lijkste uit te kiezen;
Doch 'k zeg voor 't oog, en oor, der ziel:
Want schoon 't uw' zinlijkheid beviel,
En 't moest eerlang zijn glans verlieZen;
Als bloemen daar men lust in schept,
Doch die in 't kort verslenst, verlept,
Geen keur'ge kenders meer behagen;
Wat hielp u dat? wien lust een krans
Van bloemen Zonder reuk of glans,
Of onkruid, tot cieraat te dragen?
Want, zoo men 't overwegen Zal,
Wat Zijn, in veelderley geval,
De beZigheden, ondernomen
By meenig Vrouwelijk vernuft,
als lang verwelkte en uitgesuft'
Oud' hedens' algeslete droomen?
Of lof-spraak aan de Min besteed?
Waarom een Dichtster SAPPHO heet;
Of and're buitensporigheden?
Of beZigheid in Staats-belang?
Of 't geen met wanschik t' samenhang,
Van 't geen niet tsamen word geleden:
Niet dat uw' lust my haat'lijk zy,
Van 't onderhoud in Poezy;
| |
| |
Maar 'k maan u aan om zoo te keuren,
Dat uw' uit lust bewrochte werk
Geen dagwerk, maar de tijd te sterk,
Zich toon in onverwelkb're kleuren:
En schoon men by gelijkenis
Dit niet (dewijl dat haat'lijk is)
Van dit op dat heeft toe te passen,
Uw' aart, o Vrouwelijk Geslacht,
Is al te teeder, en te zacht,
Voor ruwe of wrange mis-gewassen:
Verkies iet beters; sla de hand
Aan zilver, goud, of Diamant
En eed'le Steenen, die beklijven;
Des Gy u niet te schamen hoeft,
Wanneer de Dag uw' Werk beproeft
Door 't vuur; daar 't stand houd, en kan blijven
Dit Konststuk stelt m' u manlijk voor:
Dit zalft het oog, en streelt het oor,
En sterkt het hert, en roert de zinnen
Met blijdschap, die de ziel gevoelt;
Om dat het na 't volmaakste doelt,
Het geen die Schat bewaart van binnen:
Vrouw GEERTRUID, zoet op Poëzij,
Ontdekt de kerne der waardij
Die uit dat voedsel is te halen:
't Zy wie deez' oeffening veracht,
Voor al in 't Vrouwelijk Geslacht,
Zy blijft gerust, en laatse smalen:
Doch schoon 't waar elk van pas geweest,
Indien ze Gode, en haren geest,
| |
| |
Geen vol genoegen wist te geven,
Zoo stond ze stil; nu vaart ze voort,
Maar let eerst wat 'er toebehoort,
Van heylig ijver aangedreven:
Vriendinnen, zulk een Heynstebron
Word hier geopent van GORDON;
Kom volg die dapp're Konst-Meestresse:
Zoo bouwt gy t' samen, zonder erg,
Een onbesproken Maagdenberg,
Waar op de Wijsheit geeft haar lesse.
J. Oudaan.
|
|