Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien Geboden Gods
(1686)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[Folio *5r]
| |
Op de Alderheerlijkste Ter-neder-stelling Der gedachten Over de tien geboden Gods: Door Juffr. G. Gordon de Graauw.WIe zich de schoonste Schets van Gods Geschapenheden
Verbeelden wil, beschouw het Lichaam, in zijn leden,
Van buiten, in zijn stand van binnen; daar de maat
Van Geest, en Ziel, in werkt, waar-uit de Mensch bestaat;
Dan zal zijn aandacht, dus al denkende opgetogen,
In haar bevroedingen niet weten uit-te-oogen
Deze onuitputb're bron van Wijsheid, die alhier
Bespeurt word, in dien stand, en zijne ommezwier:
Maar als hy, uit de Kleene, in't Groot're vak der dingen,
't Heel-al, en diens geschep, met zijn bespiegelingen
Zich in-laat: z'overdenkt, en zoo veel verder treed;
Ga naar voetnoot(a) (Gelijk hem derwaarts leid Gods Koning, en Profeet)
Dan moet hy beide-sins zich stutten; en betrachten
Een diepe erkentenis in heilige gedachten,
Tot die de Maaker is: want woorden zijn'er geen,
| |
[Folio *5v]
| |
Noch geen vermogentheid, om verder voort te treen.
Maar vindmen niet een trap om hooger op te stijgen?
Die deez' geschapenheen voorby streeft, en heet zwijgen?
Ga naar voetnoot(a) Voorzeeker ja! De Wet des Heeren, die, volmaakt,
De Ziel bekeert; en 't hert verblijd, en roert, en raakt
Tot in zijn binnenste; door't Woord, dat, diep gedreven,
Tweesnijdende als een zwaard, de band van geest en leven,
De zamenvoegselen van merg en ingewand
Doorkerft, en oordeelt hert, gedachten, en verstand.
k' Geloofd' het om den Man die 't zeide: maar de Moeder
Ga naar voetnoot(b) Der wijsten Konings, die dien LEMUEL noch vroeder
Dee worden, door des les, aan zijne jeugd besteed,
Heeft noit dat heerlijk Woord in zijn geheim ontleed;
Gelijk ons hier een Vrouw, in rijkdom van gedachten,
De diepe ontleeding geeft, veel meerder dan we wachten:
Dat nergens zulk een schat van wijsheid, zulk een goed
En rijkdom voor de Ziel, als hier, zich open doet:
Hier zien we, wat de Wet, voor s' Heeren Gunstgenooten
Al wond'ren, al geheim, als schatten, houd besloten;
Gelijk een Diamant die in zijn bolster leit;
En dan eerst word gekent in zijn uitnementheid,
Wanneer hy word ontdekt door slijpen, en pollijsten:
Komt dit ons van de hand van eenen alderwijsten?
Van eene, dien de School, der wetenschappen gaf
Al wat haar wijsheid wist, of eischte haar lessen af?
| |
[Folio *6r]
| |
Van eene, door en door geoeffend in de taalen,
Waar uit men 't grond-geheim der waarheid meent te halen?
O neen! een zwak gestel, een Vrouwelijke hand,
Ontdekt den luister van dien dierb'ren Diamant;
En toont dat fijnste Goud van Ofyr, uit den oven
Der zuivering gehaalt, door 't vuur ontvonkt van boven;
Ga naar voetnoot(a) Zoo dat hier Jonathan, gerust dien Honig-zeem,
Die zijn gezicht verlicht, zich tot verquikking neem':
Een Vrouwelijke Geest weet ons 't geheim te ontleden
Van 't Woord, dat meerder is dan Gods Geschapenheden;
En dat zich, op de leest van haar ontleding, weer
Te zamen sluit, en zet in volle leden neer;
Gelijk een Lichaam, dat, volkomen, en bestendig,
Gevolgt word in zijn vorm, uitwendig, en inwendig;
En van de hand ontdekt, die zich de konst verstaat,
Staat alles op zijn stel, en voegzaamheid, en maat;
Daar 't minste vezel-vlies in aderen, en spranten,
Zijn wond'ren openleit, en toont ten allen kanten:
Ga naar voetnoot(b) Moest David zijnen geest bepalen, uitgesuft
In 't menschelijk gestel; daar 't Vrouwelijk vernuft
Zich onderwind dat Woord des Heeren uit te leggen
In 't grooter grond-geheim! wat zal men hier toe zeggen?
Wat anders, als het geen d' Apostel, die dien schat
In zwakke vaten droeg (hier draagtse 't zwakste Vat;)
Betuigde, dat de kracht van deez' uitnementheden
Zy Godes, niet uit hen, die hier hun kracht besteden?
| |
[Folio *6v]
| |
Heeft Mirrhiam den lof des Heeren, en den dank,
Om 't lijff'lijk gunst-genot, geviert met tromm'le-klank,
En spel, en zang-gedicht; heeft Debora den Zegen,
Die tijd'lijk was, gezocht in maat-zang op te wegen,
En zulks des Heeren lof zoo hoog in top gehaalt;
Nu d'eind'loos eeuwigheid, die zich in God bepaalt,
Den Geest getroffen heeft, waar door ze stijgt na boven,
Ontsteekt haar and're stof, en lust, om God te loven:
En is in Christo Man noch Vrouw, en dat de Geest
(Want zijn' geheimen zijn by die den Heere vreest;)
Dus zelfs de Diepten Gods doorzoekt, en kan bevroeden,
Zoo mogen w' hier te recht besluiten, en vermoeden,
Hier heeft een wijze Vrouw, door hooger Geest geraekt,
Van Gods volmaakte Wet 't volmaakste Werk gemaakt:
En zoo, gelijk het al wat aandacht kan verwekken,
Tong, Taal, Gedicht, en Maat, tot's Hoogsten lof moet strekken,
Word op het hoogste, hier in, des Hoogsten lof betracht:
Want alles toont zich hier op 't krachtigste in zijn kracht.
Joachim Oudaan Fransz. |
|