Aandachtige opmerkingen by wyze van uytbreydinge over de Tien Geboden Gods
(1686)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[Folio *2r]
| |
Godvruchtige En opmerkende lezer.DE Wijste aller Kooningen, als hy, onder den naam van Prediker, de ydelheid der dingen die onder de Zonne geschieden, getoetst, overwogen, en naaktelijk ten toon gesteld hadde, maakt uit dat alles een besluit, om 't hart des menschen niet in het onzeekere te laten drijven: Ga naar voetnoot(a) Van alles dat gehoort is, zegt hy, is dit het einde van de zaake; Vreest God en houd zijne geboden, want dat betaamt alle Menschen. Dit zoo zijnde, kan het niemand onbetamelijk zijn, over de Geboden Gods, waar van de betrachting zoo hoognoodig is, zijne aandacht te laten gaan: nu het dan komt, te geschieden dat deeze mijne geringe bezigheid, over een hoogwaardige stof, de Weereld werd gemeen gemaakt, en vernomen wie hier in de penne gevoert heeft, zoo zal de gemelte spreuk | |
[Folio *2v]
| |
my een schild verstrekken tegen 't geene my mogt tegen geworpen worden, dat het onnoodig ja overtollig schijnt, dat eene van mijn soort en stand, zich inlaat tot zoo gewigtigen stuk, 'tgeen den Leeraren, immers beter geoeffende zielen, zoude passen; maar, zal ik zeggen, 't is allen Menschen betamelijk, en Ga naar voetnoot(a) David spreekt den mensche Gelukzalig, wiens lust in des Heeren Wet is, en die dezelve overdenkt dag ende nacht: de verhandeling van welke woorden my ook eerst aanleiding tot deeze bedenkingen heeft gegeven: ende is het ook niet een gedeelte van het bevel Gods Ga naar voetnoot(b) Elk Talent uit zijne hand gekomen, hoe kleen het zijn mag, tot gebruik en winning aan te leggen? de Heere Jezus zag vele Rijken hare gaven in de Offerkiste werpen, ook de twee kleene Penninkskens van die arme Weduwe, die geensins by Hem veracht wierden: Is dan den schat der kennis in de Kerke zeer groot, zy kan met dit weinige niet benadeelt zijn, noch haar licht verduistert door een glimmend Vlaswiekje. Doch om de ronde waarheid te zeggen; | |
[Folio *3r]
| |
mijn oogmerk (gelijk uit de wijze van verhandeling blijkt) is geenzins om met eenige Meesterachtigheid een ander te willen onderwijzen, als wel om grondig te leeren verstaan wat mijn eigen plicht is. 'k Heb nooit in de plaetsen van mijn verblijf, buiten de gewoone Predikatien, veel gelegentheid van Godvruchtige oeffening tot aan-was in geestelijke kennis gehad; noch my kunnen dienen van boeken, die in 't breede over de stof hier voorgesteld geschreven zijn, om dat ik die niet gehad heb: En dit gebrek heeft my krachtig aangezet om (bouwende op de gronden van 't rechtzinnig en eenvoudig onderwijs in mijn eerste jeugd gelegt) in neerstig en eerbiedig onderzoek van Gods woord, te beproeven wat mijne eigen gedachten, onderstut van zeer weinige doch uitgelezen schrijvers, konden uit-leveren: dit Werkje dan zy als een bloemken als in 't wild, uit slecht bereiden grond, meer door nedervloed van den Dauw des Hemels, als uit de vettigheden der Aarde, voortgeschoten. Een aangebooren trek tot het rijm, heeft my gebon- | |
[Folio *3v]
| |
den regels doen gebruiken; waar in ik geen eigen vindingen van koppelwoorden gezogt, maar my gedient hebbe van zulke die voor my door uitsteekende Dichters gebruikt waren, die ik, om mijn meining te uitten, over al als zuivere peereltjes tussen gesnoert hebbe: de Schriftuur-Texten, die maar voor een gedeelte op de kant aangeteekent zijn, door gebrek van tijd, zullen door de geene die in de Heilige bladeren belezen zijn, uit de zaaken, en eigen nadruk der woorden, (waar aan ik my zoo veel het Rijm lijden mocht, hebbe zoeken te binden, lichtelijk onderkent worden. Veel dingen, die andre overvloedig en krachtig hadden voorgesteld, hebbe ik opzettelijk voorby gestapt, of lichtelijk aangeraakt; zoo om tijt te winnen, als, mijn eigen gedachten vryheid gevende, my niet in te laten tot yets dat de palen van mijn wetenschap te buiten gaat. De waarheid, gelijkze zich onbewimpelt aan mijnen geest vertoond heeft, hebbe ik zonder opsmukking zoekken voor te stellen, en even wel mijn gesprek zo getracht te matigen dat | |
[Folio *4r]
| |
niemand gegronde reden kan vinden om zich aan de scherpheid daar vante stooren. Evenwel weet ik, dat deze spijs, met haar toebereidsel, aan hun die met eigen naam de Weereld en Wereldsgezinden genoemt worden, onsmakelijk ja walglijk zijn zal: maar, wat is daar aangelegen? het verstand des vleesches begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, 't welk niet minder waarheid heeft in de dingen die ter Zaligheid gedaan moeten worden, als in de stukken die men gelooven moet. Ook verzeekere ik my dat deze slechte verhandeling den ervarene in Geestelijke Wijsheid geenzins zal vernoegen: maar men wete vastelijk dat ik noch veel minder mijn zelven voldaan hebbe, ook, aangezien Gods Gebod zeer wijs is, zouw het niet een onlijdelijke verwaantheid in my zijn, te dorven denken dat zoo nauwen verstand, als 't mijne, die uitgestrektheid zoude kunnen omvademen? ik danke Hem, dien 't belieft heeft de oogen van mijne Ziele dus verre te | |
[Folio *4v]
| |
ontdekken, om de Wonderen van zijne Wet te aanschouwen: Op dat ik, volgens dien regel, de Heiligmakinge, zonder welke niemand den Heere zien en zal, uit alle mijne krachten najage. Zoodanige bespiegelingen zijn ondernomen door Wijzer en Heiliger als ik: en het is de plicht aller Christenen, en de uwe ô Leezer, zoo hier in yets is dat U tot stichtinge welgevalle, God daar van de Eere te geven. |
|