Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Severianus, Carpophorus en Victorinus, werden op bevel van Diocletianus met gesels met daaraan loden ballen doodgeslagen. Toen na lange tijd hun namen vergeten waren, openbaarde God dat men hen toch nog onder de namen van vijf andere martelaren vereerd had: Claudius, Castorius, Simplicius, Nicostratus en Symphorianus. Die waren twee jaar na hen de marteldood gestorven. Die vijf mannen waren begaafde beeldhouwers, die hadden geweigerd op Diocletianus' bevel een afgodsbeeld te vervaardigen en ervoor te offeren. Daarop werden ze ca. 287 in loden doodskisten opgesloten en in zee geworpen. ‘Paus’ Melchiades (te weten de Afrikaan Miltiades, bisschop van Rome 310-14) bepaalde toen dat de eerste vier onder de naam van de laatste vijf vereerd zouden (blijven) worden en ‘de vier gekroonden’ zouden heten. Maar dit laatste gebeurde voor men hun precieze namen te weten was gekomen, en (zo) bleef het gebruik bestaan om hen de ‘vier gekroonden’ te noemen. Aldus de Legenda. Achter deze naam en het eraan verbonden, merkwaardige verhaal gaat een hagiografisch probleem schuil, waarvoor geen eensluidende oplossing gevonden werd. De kern van het probleem ligt waarschijnlijk in het feit dat gegevens over twee groepen martelaren, die het Romeinse martyrologium op 8 november vermeldt, vermengd werden: een groep van vijf, bestaande uit Pannonische steenkappers die weigerden een Asclepiusbeeld te maken en te aanbidden, en een groep van vier andere martelaren. Sommigen menen dat de vier oorspronkelijk Romeinse martelaren waren, die begraven werden op een coemeterium aan de Via Labicana (ten noorden van de Mons Esquilinus) en die al in 354 in een martelaarskroniek, Depositio Martyrum (Begrafenis der martelaren), opduiken. In de 5e eeuw werd aan hen de basilica op de Coelius toegewijd en later ontstond een met fantasie aangevulde Passio, waarin over hun martelaarschap in Pannonië wordt gesproken. Anderen zeggen dat de vier Pannonische martelaren al vanaf de 4e eeuw op de Coelius te Rome vereerd werden. Maar pas in de 6e eeuw werd hun gebeente naar Rome gebracht en aan de Via Labicana bijgezet. Men noemde hen de ‘quattuor coronati’. Toen een Passio opdook, waarin sprake was van vijf martelaren, noemde men de vijfde Simplicius; men bleef echter spreken van ‘de vier gekroonden’. Weer anderen beweren dat vier van de vijf Pannonische martelaren, die al vanaf de 4e eeuw te Rome aan de Via Labicana begraven waren en vereerd werden, met vier anonieme Romeinse martelaren gelijkgesteld werden, die op dezelfde plaats onder de naam ‘quattuor coronati’ bekendheid genoten. Over hen ontstond een uitgebreide versie van de Passio. Toen later de Passio der Pannoniërs bekend werd, voegde men er, om de verwisseling goed te praten, een aanhangsel aan toe, waarin de vier anonieme Romeinen de namen kregen van vier der Pannoniërs. Tenslotte is er de mening dat de ‘quattuor coronati’ vier van de vijf Pannonische martelaren zijn die volgens een oude Passio onder Diocletianus de marteldood stierven. Hun verering op een plaats bij de Via Labicana die ‘ad duas lauras’ (bij de twee laurierbomen) heet gaat terug tot in de 4e eeuw. Het is niet bekend waarom hun cultus vanuit Pannonië naar Rome verplaatst werd en waarom het er vier waren. Pas toen de verering naar de Coelius verplaatst werd, ontstonden de groepsnaam ‘quattuor coronati’ en de (vier) eigennamen: Castor(ius), Symphorianus (Sempronianus), Claudius en Nicostratus. In de 5e/6e eeuw werd hun gebeente naar Rome overgebracht en door pelgrims vanaf de 7e eeuw vereerd. In deze tijd ontstond de Passio. Omdat men constateerde dat het vijf martelaren betrof, werd deze uitgebreid om duidelijk te maken dat de ‘quattuor coronati’ andere martelaren waren dan de vijf Pannonische. Naast deze meningen zijn er nog speculaties over de herkomst van de benaming ‘quattuor coronati’, waarbij men gedacht heeft aan een verbastering van ‘quadratarii’ (steenhouwers), van ‘cornicularii’ (onder- | |
[pagina 284]
| |
Nanni di Bianco, De vier gekroonde martelaren, beeldhouwwerk, ca. 1410, in de kapel van de timmerlui en de steenhouwers in de kerk Or San Michele te Florence.
scheiden soldaten die een hoorntje als insigne op de helm dragen), van Koronides (zoon van Koroonis, de moeder van Asclepius) en zelfs van Crotoniates (inwoners van Croton, een stad der Brutti in Zuid-Italië). Van de Pannonische groep vertelt de Passio dat zij wel een zonnegod wilden maken, maar geen Asklepiosbeeld. Daarop geselde men hen en zette hun kronen met scherpe punten op het hoofd, waarna zij in een rivier verdronken werden. Een zekere Nicodemus vond na 42 dagen hun lijken en verborg deze. Daarbij wordt van de toegevoegde Simplicius verteld dat hij, bekeerd, door een eveneens gevangen gezette bisschop Cyrillus van Antiochië gedoopt was. De Romeinen, van wie alleen de Legenda Aurea de namen geeft, waren wellicht soldaten die Asklepios weigerden te vereren en daarom doodgegeseld werden. Men wierp hun lijken voor de honden. »Sebastianus echter en bisschop Miltiades wisten ze te begraven. De ‘quattuor coronati’ werden patronen van de steenhouwers, metselaars en architecten. Hun verering verbreidde zich via de ateliers en bouwketen over een groot deel van Europa. Men viert hen op 8 november. Afbeeldingen die aangewezen worden uit het eerste millennium zijn hoogst onzeker: fresco's uit de 5e eeuw in de San Senatore te Albano en uit de 8e eeuw in de Santa Maria in Cosmedin te Rome. Pas een bijschrift op een miniatuur ca. 1100-35 in het Martyrologium van Zwiefalten, waarop zij met steenhamers in de handen staan afgebeeld, biedt zekerheid. Uiteraard werden zij ook gekroond afgebeeld, zoals op een fresco ca. 1405 in de Sant' Esuperanzio te Cingoli (Midden-Italië). Nanni di Bianco zette hen ca. 1410 als vier ernstig kijkende getoogde mannen in een nis bij elkaar aan de Or San Michele te Florence. In de 16e eeuw vervaardigde Gaetano in de San Marco te Venetië mozaïeken 1597/99 naar tekeningen van Tintoretto. Vaak werden zij ook met Maria afgebeeld zoals op het zegel 1651 van de Bauhütte van de Sankt Stephansdom te Wenen. | |
[pagina 285]
| |
Cycli met de Pannoniërs komen voor op reliëfs 1362 van navolgers van Giovanni di Balduccio in de San Pietro in Ciel d'Oro te Pavia, een 16e-eeuwse Vlaamse triptiek (met grisailles van de vier heiligen op de zijluiken) in het Musée Communal te Brussel en een schilderij 1624 van De Crayer in het museum te Lille. Afgebeeld werden de bekering en de doop van Simplicius, het bevel tot het maken van het beeld en de daaropvolgende weigering Asclepius te aanbidden, het verdrinken van de martelaren in loden kisten en de lichamen voor de honden. Een cyclus, waarop de verhalen van de twee groepen dooreen lopen, vindt men op een schilderij 1624 van Francken ii de Jongere in het Kon. Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen (vijf heiligen die weigeren een Asklepiosbeeld te maken). Op de aan Raffaelino da Reggio toegeschreven fresco's uit het begin van de 17e eeuw in de Cappella San Silvestro te Rome treft men op de linkerwand de verhalen van de Pannonische en op de rechterwand die van de Romeinse martelaren. Op het fresco 1623 van Giovanni da San Giovanni in de absis aldaar ziet men vier scènes met betrekking tot de Romeinen boven en zeven met betrekking tot de Pannoniërs onder. Amore 1965; Colombier 1952; Delehaye 1914; Demeter 1961; Faldi 1951; Kirsch 1917. |
|