Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten
(1992)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJean-Baptiste Marie Vianney,bekend onder de titel ‘le curé d'Ars’ (de pastoor van Ars, ten noorden van Lyon), werd in 1786 als vierde kind in een boerengezin in het dorpje Dardilly (bisdom Belley in het departement Ain) geboren. De gefrustreerde, naar het leek weinig begaafde jonge man kon pas tegen zijn 20e levensjaar een studie in humaniora en theologie beginnen, bij pastoor Charles Balley in het nabij Lyon gelegen Ecully. Latijn leren was hem bijna onmogelijk. Na een korte militaire diensttijd, die hij als dienstweigeraar verliet, en na verkregen amnestie studeerde hij met veel moeite aan de seminaries te Verrières en Lyon. In 1815 werd hij te Grenoble priester gewijd en als hulpje naar de pastoor van Ecully gestuurd, echter zonder verlof om biecht te horen. In 1818 kreeg hij de aanstelling tot pastoor | |
[pagina 203]
| |
te Ars, een dorp dat pas kort aan het bisdom Belley was toegevoegd. Hij trof er een weinig bloeiende gemeente, waar hij overigens in korte tijd nieuw leven in bracht: bijeenkomsten voor mannen en vrouwen, een school voor meisjes en een weeshuis La Providence. Zijn ijver, eenvoud, geduld en spontane wijsheid maakten hem tot over de grenzen van Ars bekend. Hele volksmassa's trok hij aan. Uren lang bracht hij door in de biechtstoel, waar velen onder zijn leiding tot bekering kwamen. Hij bezat de ‘discretio spirituum’, een gave van de geestelijk leidsman, die al vanaf de vroegchristelijke »asceten hooglijk gewaardeerd werd: het vermogen om iemands persoonlijkheid en geaardheid feilloos scherp en onmiddellijk te doorzien. Er zijn verder veel berichten over voorspellingen die hij deed en over zijn gebed, dat verrassend effectief was. Tegen naijver en achterdocht van jaloerse collega's werd hij door bisschop Alexandre Raymond Devie in bescherming genomen. Al te veel werk, vasten en zelfkastijding brachten hem dicht bij een psychische inzinking en leidden tot scrupules over zijn roeping en werkwijze. Bovendien beleefde hij deze ervaringen als demonische aanvallen die hem grote angsten deden doorstaan. Pogingen om in een contemplatief leven daaraan te ontsnappen werden verhinderd door zijn parochianen, die hem niet wilden laten gaan. Waardering van de zijde van het bisdom ontving de curé door de benoeming tot erekanunnik in 1850 en van de kant van de staat door die tot lid van het Légion d'Honneur in 1855, het jaar waarin hij - zegt men - door ca. 20.000 mensen bezocht werd. In 1859 is hij in zijn geboortedorp gestorven. Zijn vriend Alfred Monnin bezorgde in 1861 de eerste biografie, gevolgd onder meer door een van de hand van zijn neef J. Vianney in 1905.
In 1905 werd Vianney door Pius x zalig en in 1925 door Pius xi heilig verklaard. In 1929 stelde Rome hem aan tot patroon van allen die met pastorale zorg belast zijn. De uiterst simpele pastorale methode van de pastoor heeft dan ook in de eerste helft van de 20e eeuw dankzij de stimulans van menig bisschop, die vaak liever vrome, eenvoudige en vooral volgzame priesters in zijn dienst zag dan kritisch onderlegde, grote invloed uitgeoefend op de clerus. Zijn preekjes, die velen aanspraken, heeft men vergeleken met de uitspraken van de oude oosterse woestijnvaders (»asceten). Ook het kerkvolk bleef hem waarderen. In het dorpje Ars werd over de kleine kerk een grote basiliek gebouwd, waarin het gaaf gebleven lichaam van de pastoor rust. Het werd een bedevaartplaats, die honderdduizenden aantrok. Zijn feest valt op 9, in het bisdom Belley op 4 augustus. Het authentieke portret, later talloze malen vooral op objecten van volksdevotie (reprodukties, prentjes en beeldjes) nagevolgd, toont een wat oudere man met een hoog voorhoofd, grote terzijde kijkende ogen, lange smalle neus en geprononceerde lippen. Zijn lange, zilverwitte haar valt op vanwege langs oren en wangen breed neerhangende krullen. Hij draagt een wit koorhemd en aan de hals een afhangende wit-omrande, zwarte Franse priesterbef. Hoog in de gevel van de Pastoor-van-Arskerk te Deventer prijkt een beeld van de pastoor uit de jaren dertig. In de literatuurgeschiedenis leeft de heilige pastoor, meer dan in een aantal populaire, devote levensbeschrijvingen ten dienste van vrome bewonderaars, voort in de werken van Bernanos. De priesterfiguur, abbé Donissan, in de roman Sous le soleil de satan 1926, waarin genade en zonde en de bemiddeling van de Kerk zo'n grote rol spelen, is rechtstreeks gemodelleerd op de pastoor van Ars (tot en met ontmoetingen met de duivel): een mens die vanwege tekortkomingen en gebreken eigenlijk niet in staat is het heil van Godswege naar de mensen te brengen. Ook de pastoor van Ambricourt in Journal d'un curé de campagne (1936), die in een ontchristelijkte parochie enkele zielen weet te redden, is onbekwaam: jong, arm, onervaren, angstig, | |
[pagina 204]
| |
ziek. Met een voor de dragers ervan onmogelijk, ‘bovennatuurlijk’ en de-personaliserend priesterbeeld uit de 18e en vooral de 19e eeuw werd door de psychisch ontredderde romanfiguren in Bernanos' werken afgerekend. Von Balthasar 1954; Delaroche 1925; Fourrey 1964; Monnin 1861; Saint Pierre 1959; Trautner 1955. |
|