ber en op de zaterdagen voor de eerste zondag in mei) in de kathedraal te Napels, waar zijn relieken na lange omzwervingen uiteindelijk weer terechtkwamen, twee ampullen, waarin zich - naar men zegt - zijn (door een vrouw opgevangen en gestolde) bloed zou bevinden, bij de reliek van Januarius' hoofd gebracht. Menigmaal wordt dan, na lang wachten en onder gunstige omstandigheiden, die als een goed voorteken worden verstaan, het bloed vloeibaar; het krijgt een heldere kleur en begint te bruisen. Alles vindt plaats te midden van een grote toeloop aan roepend volk, dat aangevuurd wordt door de ‘zie de San Gennaro’ (tantes van Januarius), oude, arme vrouwen die een voorkeurspositie bekleden in de Napolitaanse kerk. Voor een verklaring van het verschijnsel tast men ook na herhaaldelijk onderzoek naar het lijkt nog steeds in het duister.
De vroegste afbeelding van Januarius is een 5e-eeuws fresco in de genoemde catacombe (met tuniek, mantel en nimbus); een later aldaar is uit ca. 1000 (als bisschop met pallium). Opmerkelijk is, gezien zijn immense populariteit sinds een opleving van zijn verering vanaf de 14e eeuw, het betrekkelijk geringe aantal afbeeldingen. Men denke aan een zilveren reliekbuste ca. 1305 en een 15e-eeuws reliëf op zijn urn in de kathedraal te Napels, een 14e-eeuws beeld in de kerk te Murrhardt (Schwaben) en een marmeren buste ca. 1320 in de Santa Maria te Pozzuoli. Bevorderaars van de verering lieten zich op afbeeldingen van Januarius vereeuwigen, zoals de kardinalen Enrico Minatola op een lunet ca. 1310 aan het hoofdportaal en Oliviero Carafa op een Perugiaans schilderij ca. 1450 in de Cappella Seripando van de Napolitaanse kathedraal. Vanaf de 15e eeuw worden de ampullen met zijn bloed, vaak op een boek geplaatst, de gebruikelijke attributen: bronzen tronend beeld ca. 1640 van Fansago in dezelfde kerk of schilderij ca. 1650 van Vaccaro, tevens een apotheose. Een kleine vierdelige martelingencyclus is te vinden op een predella ca. 1520 van Genga. Vroege voorstellingen van zijn marteldood bevatten miniaturen in het Menologion (gebedenboek) van Basilius ii ca. 990 en in het Passionale van Stuttgart ca. 1130 (afhakken van hoofd en wijsvinger). De vrouw die bij de onthoofding het bloed opvangt ziet men op een schilderij ca. 1625 van Monsù Desiderio, en de terechtstelling van de hele groep martelaren op een schilderij ca. 1650 met klassiek ruïne-landschap van Compagne. Afzonderlijke lijdensscènes komen voor op schilderijen van Artemisia Gentileschi ca. 1625 in de kathedraal te Pozzuoli (voor de leeuwen geworpen), van Solimena 1728 (door de dieren niet aangevallen) en van Ribera ca. 1640 in de kathedraal van Napels (ongedeerd in het vuur). Apotheosen schilderden verder Altomonte (Hohenberg) in 1714 in de Stephansdom te Wenen en Ribera
ca. 1635 in de Augustinuskerk te Salamanca.
Achelis 1936; Alfano/Amitrano 1950; Delehaye 1941; Mallardo 1940.